donderdag 7 december 2023

Inhoudsopgave met links naar de verhalen

(Informatie over mijn boek 'Een beerput die geen doofpot werd' vind je hierboven achter de gelijknamige tab)                                                                                                          

Klik op de gewenste titel:

De veermannen van het Bronkhorsterveer vanaf 1696
Toen ik hoorde dat het Bronkhorsterveer zich in zwaar weer bevindt, moest ik
denken aan mijn voorvaders Arend Jansen en Garrit Arends. Zij bemanden deze pont van 1716 tot 1752. Dit verhaal gaat over hen, maar geeft ook een overzicht van alle veermannen van 1696 tot heden.

De dienstverbanden van Geert Busser (1870-1943)
Mijn oudoom Geert Busser werkt tijdens zijn jonge jaren een kleine zestien jaar als huisknecht op drie verschillende landhuizen: De Beele in Voorst, de Meeuwenberg in Empe en Den Dam in Eefde, en daarnaast op de pastorie in Voorst. Welke families treft hij daar?

Over Berend Busser (1868-1937), de derde Busser op de Oosterenk in Empe 
Boerderij Oosterenk, IJsselstraat 7 te Empe, is vanaf 1836 bijna twee eeuwen lang het honk van deze familie Busser. Mijn grootvader Berend Busser is de derde in een rij van in totaal vijf generaties. Hij is naar verluidt een lieve man en heeft twee rechterhanden. Ook is hij maatschappelijk betrokken. Deze beschrijving van zijn leven geeft daardoor meteen een inkijkje in het Empe van toen.

De boedel van Garritjen Hendriksen (Smitskamp) (1739-1774) in Brummen
Nadat mijn voormoeder Garritjen Hendriksen is overleden, wil voorvader Berend Busser (1746-1818) hertrouwen met Cornelia (Knelia) Timmer. Voor zo’n tweede huwelijk kan plaatsvinden, moet er ten behoeve van de kinderen een inventaris worden opgemaakt van de eigendommen die het paar op het moment van overlijden bezat. 

In 1936 trouwt de ietwat bijzondere westerling Emile Vernig met Hanna Busser, dochter van mijn oudoom Hendrik Jan Busser, en trekt in op haar ouderlijke boerderij Witzand, Emperweg 90, Empe.
Andere familienamen in dit verhaal: Brinkman, Robers, Spiegelenberg

Boerderij Klein Neerheide in de Kruisberg (Doetinchem 1650-2022)
Op deze boerderij boerden tussen 1864 en 1911 twee generaties Wiltink: mijn grootmoeder Aaltje en overgrootvader Derk Jan. Drie generaties Stoltenborg gingen hen voor. In 1911 neemt de familie Bennink het stokje over, en vanaf 1995 de familie Wassink.
Het jaar 1901 is voor Klein Neerheide een enerverend jaar. Dan verlaten beoogd opvolger zoon Herman Wiltink en zijn vrouw de boerderij wegens een geloofskwestie.
Andere familienamen in het verhaal: Bieleman, Bilderbeek, Bodmer, Bosman, Breukink, Busser, Crommelin, van Diest, Ebbers, Garretsen, Gerritsen, van Heeckeren, Keijzer, Langwerden, Renssen, van Santbergen, Siebelink, Sileon, Tenkink, Wesselink

Hendrik te Winkel is er helemaal klaar mee (Hengelo Gld 1683)

Mijn voorvader Hendrik te Winkel is een van de getuigen in de kwestie Rumpius (zie hieronder bij #MeToo (2x)). Met eigen ogen heeft hij gezien hoe deze predikant een vrouw lastig valt. Zijn getuigenis wordt hem echter niet in dank afgenomen.
Andere personen in het verhaal: meerdere (Klein) Lenderinks, Trijne op Grote Holte, Hendersken ter Stege, Hendrik Teunissen, Derk en Hendrik Wiemelink

Boerderij Harenberg en de galg op de Bronsbergen (bij Zutphen) 

Eeuwenlang was er op de Bronsbergen bij Zutphen een herberg met de naam Harenberg, bakermat van een van mijn vooroudertakken. Er dichtbij stond een galg van de stad Zutphen. Rond 1800 verdween de galg. Ook de familie Harenberg ruimde na vier generaties het veld. Er volgden vier generaties Wunderink, totdat de herberg in 1945 werd verwoest.  

Een treurig voorval in herberg De Zwaan in Steenderen (1749)

Twee van mijn voorvaders zitten op enig moment samen in deze herberg. Op zeker moment krijgen ze een meningsverschil. En dan opeens...
Personen in het verhaal: Henricus en dochter Theodora Eggink (Hengelo), Esken Huetink (Steenderen).

Aaltje Bannink laat zich niet verleiden (Hengelo Gld 1674) 

De Hengelose domineeszoon Henricus Rumpius probeert mijn voormoeder Aaltje Hillebrants,
de vrouw van Jan Bannink, te verleiden.

De tweede Hengelose beeldenstorm (1677)
De Hengelose Remigiuskerk is sinds de Reformatie protestants, maar wordt tussen 1672 en 1674 opnieuw katholiek. Nadat de papen wederom verdreven zijn, blijft het broeien. Dit leidt tot een tweede beeldenstorm en tot bedreiging van Willem Goijcker en zijn huisvrouw.
Figuranten: Mijn voorouders Johannes en Willem Eggink, Eva Rumpius

De aanstelling van een nieuwe (Hengelose) predikant in Gendringen (1678-1679)

Over de verdeeldheid hierover binnen de Gendringse kerkgemeenschap. Kandidaat-predikant Johannes Eggink uit Hengelo (Gld), een van mijn voorvaders, kan niet anders dan afwachten.
De Gendringse kerkleden die hun zegje doen zijn: Steven van Amerongen, graaf Van den Bergh, Henrik Eekhof, Johannes Gunning, Hertgert Jansen, Herman Langeloth en Salomon Locken. Ook Otto Vogel speelt een rol.

Heibel bij het hek van Olburgen tussen mannen uit Toldijk en Hengelo Gld (1679)

De Toldijkse Peter Pennekamp, een voorvader, beschuldigt de Hengelose Theodorus Rumpius ervan hem barbarisch mishandeld te hebben.
In het verhaal genoemde personen: Tonnis ten Bosch (Hengelo), Derk Bruinderink (Toldijk), Frans Cuijper van Holthuizen, Jan Eggink Wzn.(Hengelo), chirurgijn Van Geelkerken (Bronkhorst), Reind Geltink (Hengelo?), Arend Huetink (Steenderen), Reind Jansen, Derk Peurs (Steenderen), Jan Reindsen, Jan Rootheuvel (Toldijk), Jan Rijken (Toldijk), jonker Veer (Hengelo) en Herman Wagenvoort (Hengelo). 

De dood van schoenmaker Storteler (Hengelo Gld) (1687) 

Chirurgijn Theodorus Rumpius, een voorbroer van mij, komt een gewonde verbinden en doodt een toevallige aanwezige. Of niet?
Personen die in het verhaal genoemd worden: Derk te Bockelaar (Zelhem), Jantien Boeink alias Gotink, Berend Coops, rechter Cremer, Arnold Dam, Berend Dringenborg, Abraham Eerlich (Zelhem), meerdere Egginks, Lambert Eskes, Jacob Hasebroek (Zutphen), Berend Herink, Coop Hermsen alias Coop Muller, Jan Luijkink, Herman Luijssink, Daniël van Raij (Wehl), voormoeder Eva Helena, Henricus en chirurgijn Theodorus Rumpius, Rijkel Schooltink, Wijnand Schreurs (Zelhem), Hendrik Schutten, Hendrik Storteler (Zelhem), Aaltjen Weetink (Zelhem).

#MeToo in de Achterhoek (1682-1688) - een recensie geschreven door Jos Joosten

Een recensie over mijn boek Een beerput die geen doofpot werd. Zie ook bovenaan deze pagina, achter de gelijknamige tab. In het boek figureren een groot aantal Hengelose en Achterhoekse inwoners uit de tweede helft van de 17e eeuw.

#MeToo in een zeventiende-eeuws Gelders dorp (Hengelo Gld) (1682-1688)

Een artikel over mijn eerdergenoemde boek, gepubliceerd in Gen, magazine voor familiegeschiedenis 
van het CBG 2020 nr. 2

De Van Londens en De Gouden Leeuw in Bronkhorst

Beschrijving van de verschillende generaties Van Londen, onder wie vier van voorouders, die de herberg tot 1797 bestieren, en hun belevenissen. Andere personen die genoemd worden: Garrit Arends, Hendrik Eeltink (Doetinchem), Hendriksken Geerlichs, Garrit Geerligs, Maria Hagens (Geesteren), Geurt Geurtsen Hammink, Hendriks (meerdere), Teuntje Herink, Wendeltjen Heijman (Havikerwaard), Arend Jansen, Hendrik Krimperman (Haarlem), Cornelis en Margaretha Planten (Doetinchem), Hendrika Stoltenburg, Gerrit Jansen Wijers, Hendrik Jansen Wijers.

De Toldijkse familie Hartman

Beschrijving van de verschillende generaties van mijn vooroudertak Hartman en hun belevenissen.
Andere personen die genoemd worden: Jan Dolleman (Spankeren, Baak), Teuntje Eggink (Hengelo), Garrit en Hendrika Evers, Arend Gerhard en Gradus Garritsen, Garrit Harenberg, Johanna Hiddink, Berendina en Evert Jansen, Johanna Pennekamp, Elsken Russer, Gosselink Teunissen, Harmina Wassink.

Uit een oude schoenendoos in Toldijk (begin 20e eeuw)

Afbeeldingen van een aantal rekeningen van middenstanders in Toldijk en Steenderen, aangetroffen in de nalatenschap van mijn overgrootouders Arend Gerhard Garritsen en Tonia Hartman.

Dienstweigeraars in Steenderen anno 1784

Niet iedereen staat erom te springen op de 'Lijst weerbare mannen' geplaatst te worden. De manier waarop men soms reageert, is niet mals. 
Personen die in het verhaal genoemd worden: A.J. Aberson, meerdere (voorouders) Harenbergs, Jan en Willem Jansen, Jan Medse, Teunis Medse, Jan Schepens, Gerrit Sloot.

De losse handjes van de Heer van Holthuizen (Toldijk) (1786 en daarna)

Baron Gerrit van Dorth, de eigenaar van Holthuizen in Toldijk, is niet de gemakkelijkste. Zo slaat hij  zonder aanleiding twee jongetjes. Zijn zuster Judith is ook niet mis. 
Personen die in het verhaal genoemd worden, onder wie voorouders: Garrit en Johanna Arends, Gerrit J.J.A.A., Jan A.H.S. en Judith van Dorth, Harmina Ensink, Janna en Willem Gaikhorst, Hendrik Garritsen, Goswinus Geurtsen, meerdere Huetinks, Hendrik Jan Smeenk, C.C. Stumph (Aalten), Harmina Weenk.

Conversatie, slagerij en bouwvak: hun betekenis toen en nu

Enkele voorbeelden van woorden die vroeger een andere betekenis hadden.
Personen die in het verhaal genoemd worden, onder wie voorouders: Berend Coops (1684, Hengelo), Evert Gerrits (1713, Steenderen), Aaltje ter Meulen (1713, Steenderen), Evert Wantink (1788, Baak), Otto Jansen Wijers (1713, Steenderen).

Vier eeuwen herberg Den Bremer in Toldijk

Overzicht van de familie die al enkele eeuwen lang Den Bremer bestiert. Daaraan voorafgaande het verhaal van de bijzondere belevenissen van een van de loten aan deze stam.
Personen die in het verhaal genoemd worden, onder wie meerdere voorouders: Aalt en Janna Anderson, Arend en Jan Bremer, Anna Gardina Brinkman (Wichmond), Berend en Derk Coops (Zelhem), Johanna Dieperink (Lochem), Gordinou de Gouberville (meerdere), Sibilla Haefkes, Aaltje Harmsen, Agnies Keppelman (Doesburg?), zes dochters Jansen, Hendrik Keurschot, Elsken Kirspensis, Jan en Everdina Koops (Zelhem), Harmen Philipsen, Lammertjen Polman (Drempt), Jan Roelofs (Keppel), Aaltje en Roelof Soerink, Reinetta Vrieselaar (Wisch), meerdere Wunderinks.

Een roer in Vorden als roerganger van mijn leven (1727)

Een tragisch ongeluk zorgde ervoor dat de eerste man van een van mijn voormoeders stierf. Zo kon mijn voorvader met haar trouwen en werd ik uiteindelijk geboren.
Personen die in het verhaal genoemd worden: Hendrik Brinkerhof, meerdere Enserinks, Anneken Veltmaat (en de kwartierstaten van de hoofdpersonen).

Boerderij Steenweert in Bronkhorst

Tot 1886 staat aan de rand van Bronkorst, in de bocht richting het veer, boerderij Steenweert. Bijna was dat mijn familienaam geweest. Lees hier het relaas van deze boerderij door de eeuwen heen.
Personen die in het verhaal genoemd worden: Gerrit en Johanna Arends, Gerrit Buenink, Aaltjen Donderwinkel, meerdere Garritsens, Johanna Gosselink (Baak), Sweer Harenberg (Bronsbergen), Hendrik Hoklein (Düsseldorf), meerdere Huetinks, Arend Jansen, Isabella Schoonhoven, Derk Seesink (Arnhem), Theodorus Wolterbeek, Aaltje Wunnink, Geertruid Wijers.

Boerderij de Grote Hietcole in Toldijk

De levensloop van deze boerderij van 1684 tot heden: een broeinest van conflicten. Ook boerderij Spittaeler Hofstee speelt een rol.
Personen die in het verhaal genoemd worden, onder wie voorouders: slagerij Aalderink, J.H.A. Baumhove (Pruisen), Aleida ten Broek (Empe), Elsken Berends, Gerritje Breukink (Steenderen), Anna Dammers (Zutphen), Harmen en Arend Garritsen, Jan van Grol, Tonia Hartman, meerdere Jansens, meerdere Joostens, meerdere Klein Lenderinks, dokter J.J. van Lonkhuyzen (Steenderen), Janna Luunk (Vorden), Derk Nijkamp, C.W.G.P. van Oeveren (Doesburg), fam. Offenberg, Hendrik Resink (Zutphen), Maria Schooltink, Hendrica Teunissen, Jan Vels, Egbert Weideman (Wichmond).

Toverij in de Toverstraat in Baak (1773)

Zouden de koeien op boerderij de Vrendenborg werkelijk betoverd zijn geweest? Eind 18e eeuw werd zoiets door sommigen nog geloofd. En daardoor kon je er zomaar van beschuldigd worden.
Personen die in het verhaal genoemd worden: rechter Aberson (Steenderen), voorvader Evert Jan Garritsen Hartman (Toldijk), pater Jan Koekkoek, Waander Scheunink, Harmen Schut, Henrik Stevens, Jan Vrendenborg, Maria Wantink.

De Dollemansstraat in Baak

Over de oorsprong van deze straatnaam
Personen die in het verhaal genoemd worden: Jan Dol(le)man (Spankeren, Baak), Teuntje Eggink (Hengelo), Gerrit Evers (Toldijk), Garrit en Jan Harenberg, Evert Jan Garritsen en Teunis Hartman (Toldijk), Johanna Hiddink, Lambertus Veenendaal (Toldijk).

Het product Nico Kwakman

Negentig jaar na de ontruiming geboren, toch nog voor 87,5% een zoon van Schokland
Dit is de titel van een schrijfsel van mij, een boek, dat bij uitzondering níet het leven van mijn voorouders als onderwerp heeft, maar die van mijn man. De meesten van hen woonden op het voormalige eiland Schokland. Aan bod komen zijn voorouderfamilies (op alfabetische volgorde): Bape; Bien; Boer, de; Broodbakker; Corjanus; Diender; Dierkes; Holsappel; Jongsma; Karel; Klappe; Kok; Konter; Koridon; Kwakman; Molen, van der; Mommendé; Net; Ouderling; Schoon; Sul/Scholten/Scholtus; Toeter; Visser.
Belangstelling? Ik stuur je dit boek in digitale vorm graag kosteloos toe. Klik voor meer informatie op de boektitel.

De veermannen van het Bronkhorsterveer vanaf 1696

Nu het Bronkhorsterveer zich in stormachtig weer bevindt, moet ik denken aan mijn voorvaders Arend Jansen en Garrit Arends. Zij bemanden deze pont van 1716 tot 1752 en zijn daarmee verre voorgangers van Dirk Wijers, de huidige veerman die definitief voor anker wil gaan.
In een boekje over het veer uit 2014 komen de veermannen van na 1800 aan bod. Hier gaan we verder terug. Maar vooral gaat het over de hoofdbrekens die het Arend Jansen kost voordat hij voor de eerste keer van wal kan steken.

Tot 1803 is Bronkhorst eeuwenlang een Heerlijkheid. Het grootste deel van Stad en Graafschap Bronkhorst staat onder bestuur van de Heren (en/of Vrouwen) van Bronkhorst. Die familie had er veel eigendommen, en als bestuurders veel macht.
Zo zijn ze ook eigenaar van het Bronkhorsterveer. Het ‘recht van overvaart en visserij’ wordt door hen verpacht, samen met het bijbehorende veerhuis annex herberg en boerderij.
Het veerhuis lag hoog boven de IJssel, maar zelfs dan kwam ’s winters het rivierwater soms tot aan de drempel. Tegelijkertijd zorgde dit voor een prachtig uitzicht over rivier en uiterwaarden. In mei 1945 is het gebouw door oorlogsgeweld vernield. Tot dat moment had het nog steeds een volledige vergunning. De huidige boerderij van de veerman op die plek dateert van 1952.

Schilderij van veerhuis en steenfabriek, eigendom van Dirk Wijers [foto: Wim Knaake]

Veerman Rijk Wessels
De oudste veerman die wij vonden, is Rijk Wessels. Maar zeker is dat het veer al veel langer vaart.
Hij trouwt in 1695 met Anneken Reijnts uit Steenderen. Rijk zelf komt uit Baak. Daarmee kunnen we aannemen dat hij de pacht van het veer niet van een van hun ouders heeft overgenomen.
Uiterlijk bij aanvang van vaarseizoen 1696 begint hij aan zijn eerste pachttermijn. Dat leiden we af uit de doopinschrijving van hun oudste kind: ‘op ’t Bronckhorsterveer’.e zou het gezien zijn voornaam niet zeggen, maar op financieel gebied is het niet steeds rozengeur en maneschijn. Rijk leent meerdere keren geld. Maar desondanks bezit hij op enig moment een eigen huis en hof in Bronkhorst. Het staat naast de tuin van het Gasthuis. Waarschijnlijk verpacht hij het, want zelf zal hij in het veerhuis wonen.

Te huur
Zo’n twintig jaar later, eind 1714, wordt een nieuwe pachter gezocht. De dienstdoende eigenaar op dat moment is ‘Maria gravin van Bronkhorst, prinses van Hessen’.
Arend Jansen uit Steenderen heeft er wel oren naar. Hij heeft trouwplannen en wil voor zijn aanstaande gezin een bestaan opbouwen. Zijn bruid is Grietien Garritsen, dochter uit het herbergiersgeslacht Van Londen dat tot 1797 in Bronkhorst De Gouden Leeuw bestiert. Ze trouwen in 1715.
Samen zullen ze een geolied team vormen: hij vaart de pont en zij kan met de ervaring van thuis de bijbehorende herberg draaiende houden. Daarnaast is er natuurlijk het boerenbedrijf.
Gravin Maria gaat akkoord en Frerik Reijnts, haar zaakwaarnemer, stelt een ‘wettelijke’ overeenkomst op. Daarin wordt bepaald dat Arends pachtperiode ‘drie weken na Sint Peter/Petri 1715 (22 februari 1715)’ zal ingaan, dus zo rond half maart. Dat is dan geregeld.

Een financiële kwestie
Inmiddels is het 7 maart. De winter is voorbij en het vaarseizoen staat op het punt te beginnen. ‘De tijd van optrekken was naderende en nabij zijnde’, zo staat het in de stukken verwoord. Over een week zal Arends pacht ingaan.
Maar hij vertrouwt het niet. Hij laat de plaatselijke schout (gerechtelijk ambtenaar) bij zaakwaarnemer Frerik Reijnts navragen of de ‘leverantie van de pacht’ wel op de afgesproken datum zal plaatsvinden. Zo niet, dan zal Arend juridische stappen ondernemen.
Waarom zou hij niet op de afspraak vertrouwen? En waarom loopt hij zelf niet even langs?
Misschien wel omdat hij inmiddels weet dat er een financiële kwestie speelt. Vertrekkend veerman Rijk Wessels is achter met zijn pachtbetalingen. Zo had hij op Martini 1713 (11 november 1713) al een bedrag van ruim 50 gulden betaald moeten hebben. Gravin Maria’s zaakwaarnemer Frerik Reijnts blijkt financieel garant voor hem te staan.
Is dit op zich al een vreemde constructie, nog bedenkelijker wordt het door het feit dat Frerik en Rijk zwagers zijn. Hoe dan ook, uiteindelijk zal de gravin haar geld willen hebben.
Maar Frerik belooft plechtig dat alles goed komt.   

Een tweede financiële kwestie
Maar het komt voorlopig nog niet goed. Arends inschatting was juist. Veerman Rijk Wessels blijkt opnieuw achter met betalen: twee pachttermijnen voor ‘het veer en de visserij’ met als vervaldata ‘Martini 1714 en Petri 1715’. Kort voor die eerste datum heeft Rijk nog bij iemand 150 gulden geleend. Met dat geld heeft dus niet zijn schuld afgelost.
De kwestie draalt en Arend staat voorlopig nog op de wal.
Maria van Bronkhorst grijpt nu zelf in. Eind juli 1715 begint ze een rechtszaak tegen haar zaakwaarnemer, die dus tevens borg staat voor Rijk Wessels. Ze moet wel, want de veerman betaalt nog steeds niet. Ze eist dat Frerik Reijnts op z’n laatst op 24 augustus de nog openstaande 31 gulden en 10 stuivers voldoet. Die reageert met te zeggen dat hij er de veerman nogmaals op zal aanspreken.
Maar begin september is er nog steeds niet betaald. Maria kiest daarom voor een verdergaande maatregel. Ze laat beslag leggen op de eigendommen van haar zaakwaarnemer: op zijn inboedel (’de gerakheid des huizes’) en op al zijn vee en boerengereedschappen.
Ook dit helpt niet. Op donderdag 5 december 1715 tenslotte kondigt de Vrouwe van Bronkhorst aan dat ze op de eerstvolgende maandag Freriks spullen openbaar zal verkopen. Althans voor zo veel als nodig om de schulden te voldoen. Zondags zal deze verkoping middels ‘kerkenspraak’ bekend worden gemaakt.
Eeuwenlang was het gebruik om na de dienst buiten bij de kerk alle nieuwsberichten om te roepen. Vrijwel iedereen was daar immers aanwezig. Een ander nieuwsmedium kent men nog niet.

Oud-veerman Rijk Wessels
Nadat Rijk uiteindelijk het veer en veerhuis aan zijn opvolger Arend Jansen heeft overgedragen, gaat hij in zijn eerdergenoemde huis in Bronkhorst wonen.
Maar zijn financiële zorgen zijn nog niet voorbij. Meerdere keren leent hij geld bij ene Trijntje Peurs. Op zeker moment eist zij uiterlijk juni 1723 een bedrag van 300 gulden terug. Rijk ziet in dat dit niet gaat lukken. Daarom biedt hij haar aan om mede-eigenaar van zijn huis te worden. Aldus geschiedt.
Ook na zijn dood duren de problemen voort. In 1727 wordt zijn weduwe geconfronteerd met beslaglegging op het gemaaide koren van een gepacht stuk land. Dit vanwege enkele jaren betalingsachterstand.
Medio 1733 verkopen zijn erfgenamen ook de rest van het huis aan Trijntje Peurs. Daarbij bedingen ze dat Rijks weduwe tot haar overlijden de opkamer mag bewonen.

Veerman Arend Jansen
Het is een raadsel waarom gravin Maria heeft geaccepteerd dat Rijk Wessels ondanks zijn wanbetaling nog een extra jaar blijft varen. Dit terwijl het contract met Arend Jansen al is ingegaan. Mogelijk was ze er niet op tijd van op de hoogte. Haar zaakwaarnemer zal gezien zijn eigen betrokkenheid niet perse alles hebben verteld.
Nu zij de regie heeft gepakt, mogen we echter aannemen dat Arend bij het begin van vaarseizoen 1716 dan toch voor de eerste keer zijn trossen los heeft kunnen gooien. Een jaar later dan afgesproken.
Financieel heeft hij zijn zaakjes beter voor elkaar. Moest zijn voorganger na tien jaar varen nog geld bij zijn moeder lenen: in 1729 kan Arend al een weiland kopen. Al zal de erfenis van zijn schoonouders daar zeker bij hebben geholpen. Weer tien jaar later koopt hij een tweede weiland, en in 1749 verwerft hij Steenweert, een verpachte boerderij. Deze blijft tot 1880 in de familie en stond in Bronkhorst op de plek van de huidige twee percelen Bovenstraat 18 en 20. Dat jaar wordt Steenweert verkocht aan buurman Breukink van het Hoge Huis. Die sloopt het pand zes jaar later.
Maar ondanks alles kon ook Rijk Wessels zich tot na zijn dood een (deels) eigen huis in het stadje permitteren.

Samen met zoon Garrit Arends
Garrit Arends, de rond 1720 geboren zoon van Arend Jansen, werkt aanvankelijk met zijn vader mee. Hij wordt in 1742 zelfs Garrit Veerman genoemd. Eind 1751 trouwt hij met Anna Maria Huetink. Meteen ook stopt hij als veerman (en herbergier).
Ook zijn vader vindt het welletjes, en stopt met overvaren. Daardoor heeft hij na 37 jaar overvaren en tappen nog tien jaar van een welverdiende oude dag kunnen genieten.
Samen verhuizen ze vanuit het veerhuis eerst naar Bronkhorst. Garrits eerste kind wordt daar in 1755 geboren. Per 1756 pachten Garrit en Anna Maria boerderij Steenbergen, Bakerwaardseweg 7, ruim 2 km. buiten het stadje. Daar zal Garrit uiteindelijk in 1808 sterven, circa 88 jaar oud.
Kennelijk trok het boerenleven hem meer dan dat van veerman/tapper. 

 Het oude veerhuis, verwoest in mei 1945 (Ansichtkaart uitgegeven door G.C. van Deventer, Brummen, druk: La Rivière & Voorhoeve, Zwolle, no. 834) 

Beknopt overzicht van de veermannen van 1696 tot heden
1.       Rijk Wessels x 1695 Anneken Reijnts, veerman van 1696 tot 1716 (zie boven)
2.       Arend Jansen (ca. 1690-1762) x Grietien Garritsen, veerman van 1716 tot 1752. Zoon Garrit Arends (ca. 1720-1808), mede-veerman tot zijn huwelijk eind 1751 met Anna Maria Huetink (ca. 1725-1789) (zie boven)
3.       Hendrik Jacobs x 1750 Willemina Jansen, veerman van 1752 tot 1758
Dit paar houdt het slechts zes jaar vol. Wel zijn ze in Bronkhorst gebleven. In 1771 kopen ze er een  huis in de toenmalige Kruisstraat. 
4.      Garrit (Jan) Starink x Geertruid Evers, veerman per circa 1758
5.    Zijn zoon Jannes Starink (1769-1837) neemt het roer over. Hij trouwt
x (1) 1800 Janna Hamer (1770-1819), geboren in Bronkhorst
x (2) 1825 Metjen Noorman (geb. 1770) uit Brummen, weduwe van landbouwer Jan Reeskamp
Jannes sterft in het veerhuis.
6.       Jannes’ dochter Geertruid Starink (1804-1850). Ze staat vermeld als herbergierster.
x (1) 1831 Willem Klaphekke (1782-1838), oorspronkelijk dienstknecht. Hij komt uit Voorst
x (2) 1839 Jan Willem Wigchers / Wiggers (1810-1846) uit Bronkhorst, van oorsprong metselaar
Weduwe Geertruid verlaat het veer in 1848 en vestigt zich in het stadje.
7.
      Hendrik Jan Breukink (1820-1902) x 1848 Steventjen Hogenkamp (1826-1883). Hij is een zoon van Het Hoge Huis, Bovenstraat 12 in Bronkhorst, zij komt van de Grolsplaats in Toldijk. Ze betrekken het veerhuis bij hun huwelijk in 1848. Hendrik Jan wordt omschreven als herbergier, tapper en/of veerman.
Eind 1863, 43 jaar oud, stopt hij en wordt elders in Bronkhorst landbouwer.
8.       Hendrik Jan Spitholt (1829-1902) is fabrieksopzichter bij de nabijgelegen steenfabriek, net als zijn vader. Die vader heet eigenlijk Ruiterkamp, maar heeft die naam in 1826 veranderd in Spitholt. Dat is de naam van zijn moeder, en tevens van de boerderij onder Almen waar hij is opgegroeid. Vanaf eind 1863 is hij (daarnaast) veerman. Dus nog voor zijn eerste huwelijk.
x (1) 1866 Wilhelmina J. Wigchers (1840-1875). Ze is in het veerhuis geboren als dochter van Geertruid Starink (nr. 6).
x (2) 1878 Elsken Pennekamp (1855-1936), geboren in Bronkhorst, tantezegger van Steventjen Hogenkamp (nr. 7)
In 1886 koopt Hendrik Jan zowel veerhuis, veerrechten als de steenfabriek. Daarmee is hij geen pachter meer, maar eigenaar. Hij overlijdt in 1902 in het veerhuis, 71 jaar oud.
9.       Zijn gelijknamige zoon Hendrik Jan Spitholt (1879-1904), kind uit het tweede huwelijk, is veerman/eigenaar tot zijn vroege dood in 1904. Hij sterft slechts twee jaar na zijn vader. Daarna wordt het veer tot het trouwen van zijn zuster Rika in 1907 door een knecht bemand.
10.   Rika Spitholt (1882-1918) x 1907 Gerrit Wijers (1878-1955). Hij is afkomstig van ’t Hof te Olburgen
Gerrit Wijers hertrouwt in 1926 met Mies Veenink (1892-1940) uit Angerlo. Hij is veerman van 1907 tot 1945.
11.   Rika’s zoon Henk Wijers (1915-1954), vrijgezel, veerman van 1945 tot zijn dood in 1954
12.   Henks broer Geert Wijers (1913-1958) x Geurtje den Hartog (1921-2009). Geert erft het veer, maar zal niet zelf varen. Hij is landbouwer in Hien bij Dodewaard (Betuwe). Hij, en later zijn weduwe, verpacht het aan de fam. Koens.
13.   Henks broer Jo Wijers (geb. 1917), jongste broer van Henk en Geert, is daarna veerman/eigenaar tot 1976
14.   Jo’s zoon Dirk Wijers, veerman/eigenaar vanaf 1976

Aan de hand van dit overzicht kunnen we concluderen dat Dirk Wijers’ genetische band met het veer 175 jaar teruggaat, en wel tot 1848 (nr. 7). Dat jaar betrekt Steventje Hogenkamp het veerhuis. Zij is een tante van Elsken Pennekamp, voormoeder van Dirk (nr. 8).  

Foto uit circa 1916. Vlnr Elsken Pennekamp (1855-1936), Henk Wijers (1915-1954), Elly Wijers (1908-2008), Rika Spitholt (1882-1918), Geert Wijers (1913-1958), Gerrit Wijers (1878-1955)

Eerdere versies van dit artikel verschenen in: 
De Zwerfsteen, uitgave van de Historische Vereniging Steenderen (HVS) 2023-02
OTGB - Oostgelders Tijdschrift voor Genealogie en Boerderijonderzoek 2023-03

Voor meer informatie over boerderij Steenweert kun je doorklikken naar
Boerderij Steenweert in Bronkhorst

Genealogische noot
Mijn afstamming van het Bronkhorsterveer:
Arend Jansen                        1715 x Grietien Garritsen                
Garrit Arends                         1751 x Anna Maria Huetink
Garrit Garritsen Steenweert  1797 x Catharina Harms Gerritsen
Harmen Garritsen                 1839 x Hendrika Teunissen
Arend Gerhard Garritsen      1868 x  Tonia Johanna Hartman
Harmen Garritsen                 1906 x Aleida Berendina ten Broek
Marinus Garritsen                 1939 x Gerrie Busser
Alice Garritsen

Andere bloedverwanten rond het veer:
Steventjen Hogenkamp is een halfzuster van mijn voormoeder Johanna Pennekamp (nr. 19).
Elsken Pennekamp is een nichtje van deze zelfde Johanna.

Bronnen
Begraafplaatsen.nl
Bevolkingsregister
Delpher.nl
Doop-, trouw- en begraafboeken
Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers (ECAL)
-          Toegang 3020 Rechterlijk Archief Heerlijkheid Bronkhorst
-          Toegang 3021 Rechterlijk Archief Landdrostambt Zutphen
Wiewaswie.nl
Wijers, Dirk, Wim Knaake, Bertus Rietberg, De geschiedenis van het Bronkhorsterveer 2014


maandag 30 januari 2023

De dienstverbanden van Geert Busser (1870-1943) - Voorst, Empe, Eefde

Mijn oudoom Geert Busser heeft tijdens zijn jonge jaren een kleine zestien jaar als huisknecht op drie verschillende landhuizen gewerkt: De Beele in Voorst, de Meeuwenberg in Empe en Den Dam in Eefde, en daarnaast op de pastorie in Voorst. Welke families trof hij daar?

Landhuis De Beele in Voorst
Geert (voluit: Gerard Cornelis) Busser (1870-1943) is geboren op de Oosterenk, IJsselstraat 7, Empe. Die boerderij is tussen 1836 en 2013 onafgebroken bewoond geweest door een Bussertak. Zijn ouders zijn Berend Jan Busser en Hendrika Kok.
In november 1886, op z’n 16e, wordt Geert huisknecht op De Beele, Beelelaan 4 in Voorst. Het landhuis ligt hemelsbreed slechts zo’n 700 meter van zijn ouderlijk huis. En niet alleen hemelsbreed. Beide adressen worden verbonden door een bijna recht pad, dat bij De Beele aansluit op een nog steeds bestaand pad naar Voorst.
Huisknecht staat voor butler, huisbediende of kamerjongen.

De Beele (bron: http://fotoalbum.seniorennet.be/Weeinck-38/voorst_gebouwen-monumenten_bbgtn/foto=1899897)

Op de Beele werkt hij voor de rooms-katholieke Theodorus Leonardus Hugo van Embden (geb. 1848 in Herwen) en zijn vrouw, de Duitse Thekla Effertz (geb. 1859). Zij wonen er sinds 1882. Het gezin telt drie zonen.
Kennelijk is het verschil in geloof voor de protestantse Bussers geen bezwaar. Een teken dat dit Bussergezin niet heel streng in de leer is.
Van Embden staat te boek als ‘particulier’. Dat betekent dat hij geen inkomsten uit werk geniet. In 1884 heeft hij samen met vier anderen de ‘NV Zutphensche Broodfabriek’ opgericht. Deze had als doel ‘het bakken van deugdzaam brood’.
Met de financiën van het gezin gaat het kennelijk niet al te voorspoedig, want begin 1888 wordt er beslag op hun inboedel gelegd. Als de familie vervolgens in juni naar het Duitse Kleef verhuist, verhuist Geert met hen mee. Ondanks de geldproblemen kan men zich kennelijk toch nog een knecht veroorloven.
De familie Van Embden heeft dus slechts zes jaar op De Beele gewoond.
Dat er geldnood is, blijkt ook uit het feit dat Van Embden in oktober van datzelfde jaar vanuit Kleef 400 gulden leent bij de Nijmeegse Louise M.C. van Nispen. En in juli 1889 nog eens 4500 gulden bij haar man, jonkheer Eugène F.M. van Rijckevorsel van Kessel, notaris te Nijmegen.
Daarbij zien we dat hij weliswaar geld leent, maar er als onderpand de volgende bezittingen tegenover stelt: 17 hectare aan bouw- en weiland, biezen, water, rijshout en hakhout in Brummen, Aerdt en in Herwen (zijn geboorteplaats). Het lijkt dus alleen om een gebrek aan contánt geld te gaan.
Geert Busser zal een jaar in Kleef blijven.

De baan op De Beele zal hem nog lang heugen, want hij is er op enig moment getuige van een bijzonder schouwspel. We lazen erover in Kroniek, het blad van de Oudheidkundige Kring Voorst
[1]. Het gaat om de schooljuffrouw van Voorst en de getrouwde heer J.G. de Boom die daar tijdelijk woont. De juffrouw en de heer ontmoeten elkaar geregeld ’s avonds in het donker in het bos bij De Beele. Op enig moment ziet iemand ‘de heer De Boom liggende over de juffrouw heen’. Na afloop van zo’n ontmoeting lopen ze elk via een andere route naar het dorp terug.
Meerdere getuigen leggen hierover verklaringen af. Zo ook Geerts moeder, Hendrika Kok. ‘De vrouw van B.J. Busser, wonende onder de gemeente Brummen’, vertelt dat haar zoon Geert toen hij op de Beele werkte, kort na elkaar tweemaal zó laat thuiskwam dat zij hem daarop heeft aangesproken. Hij vertelde toen, dat hij ’s avonds laat de juffrouw en heer in de buurt van het landhuis had ‘zien rollen in het bos’. Hij had zich geschaamd voor wat hij zag.
Zelf kan Geert – in het blad Gerrit genoemd – geen verklaring komen afleggen, want hij woont op dat moment in Duitsland, zo verklaart moeder Hendrika in juli 1888.
Als juffrouw Veenstra en dhr. De Boom op hun gedrag worden aangesproken, kiezen beiden voor de aanval. Die werkt immers vaak beter dan de verdediging. De Boom ontkent in alle toonaarden, en mocht dat niet voldoende zijn, dan zal hij er ‘advocaten in betrekken’. En juffrouw Veenstra schrijft aan de burgemeester dat haar ‘positie als onderwijzeres alhier op kunstmatige en unfaire manier wordt bemoeilijkt’. Ze wil dat het gemeentebestuur laat zien dat het ‘boven de kleingeestige begrippen van het publiek verheven is’.
Daarop wordt de schoolinspectie ingelicht. Na onderzoek concludeert de inspecteur dat de praatjes de wereld in zijn gekomen ‘door Veenstra’s uitdagende houding’. Zij wordt daarover ernstig onderhouden en geadviseerd om elders een andere betrekking te zoeken.
Vervolgens beticht zij op haar beurt het schoolhoofd ervan dat hij haar meerdere keren heeft lastiggevallen. Dat was toen ze samen twee jaar lang in hetzelfde lokaal werkten. Maar vanaf een bepaald moment had hij opeens koel tegen haar gedaan. Volgens haar omdat hij jaloers was op dhr. De Boom. Het hoofd ontkent deze aantijging, maar neemt wel ontslag.

De Meeuwenberg in Empe
In augustus 1889 is Geert terug in Nederland. Hij is dan 19 jaar en begint aan een baan als inwonend huisknecht op Huize De Meeuwenberg in Empe, Rijksweg 5. Naast hem zijn er nog drie andere inwonende personeelsleden: een huishoudster en twee dienstmeiden.
Het landhuis heeft in de loop van de tijd vele bewoners gekend. Als Geert zijn intrede doet, is Petrus de Fremery (1836-1906) de eigenaar/bewoner. Hij woont er sinds mei 1886, in z’n eentje. Voordat hij er zijn intrek nam, heeft hij het oorspronkelijke 17e-eeuwse pand gesloopt en de huidige villa in neo-classicistische stijl gebouwd. Hij is 50 jaar oud en vrijgezel, maar zal desondanks in december van datzelfde jaar 1886 vader worden….

Petrus de Fremery is in 1836 in Leiden geboren met een zilveren lepel in zijn mond in een pand aan de Oude Singel. Zijn vader Johannes A. de Fremery is zoutzieder ofwel zoutfabrikant. Zijn bedrijf De Leidsche Zoutkeet staat aan diezelfde Oude Singel. Daarnaast is pa tussen 1849 en 1853 lid van de Tweede Kamer voor de liberale partij van Thorbecke. Aan dat lidmaatschap komt mede een einde doordat hij beschuldigd wordt van belastingfraude in verband met zouthandel.

Al voor 1886 woont Petrus in de contreien rond Brummen. Eind 1861, hij is dan 25 jaar, wordt hij in het Brummense Bevolkingsregister ingeschreven op Huize Reuversweerd, Piepenbeltweg 5 in Cortenoever. Hoofdbewoner van dit riante landhuis is dan steenfabrikant Frederik Christiaan Colenbrander (1795-1875). Hij woont er met zijn gezin. Petrus’ naam staat in het Bevolkingsregister te midden van de rij inwonende personeelsleden, maar afwijkend van de anderen staat bij hem in de kolom Beroep: ‘geen’. Wel staat elders op het blad bij zijn naam ‘schutter’ gekrabbeld. Waarschijnlijk is hij op enig moment betrokken bij de plaatselijke schutterij. Zo’n (vrijwillige) schutterij zorgde voor handhaving van de orde in geval van rondtrekkende benden, oproer, brand of prominent bezoek. Tegenwoordig zijn dat taken van politie en brandweer.
Bijzonder is dat Petrus ook in het Dienstbodenregister op datzelfde adres staat ingeschreven. Op de een of andere manier moet hij dan toch bij de familie Colenbrander in dienst zijn geweest. Al was het maar een erebaantje, want aan geld zal hij ook toen al geen gebrek hebben gehad.

Petrus mag graag jagen. Op enig moment pacht hij samen met drie andere voorname mannen de jachtrechten op het land van het Burgerweeshuis in Zutphen. Dat weeshuis bezit vele landerijen in de omgeving. Na zijn dood treffen we in zijn nalatenschap twee jachtgeweren en jachtgereedschap aan.
Hoe hij verder zijn dagen doorbrengt, is onbekend.

De Meeuwenberg in Empe


In mei 1886 vestigt Petrus zich dus op de zojuist door hem herbouwde Meeuwenberg in Empe. Uit Brummense notariële aktes blijkt dat hij, net als de familie Colenbrander, in deze gemeente nogal wat bossen bezit waaruit hij geregeld hout verkoopt. Daarnaast is hij eigenaar van diverse percelen bouwland, zoals van de in 1884 gekochte, negen hectare metende Hietbosch in Empe. Later zal blijken dat hij naast De Meeuwenberg ook de boerderijen Het Turfveen en De Pinnenberg bezit. Beide liggen onder Oeken. De eerste lag aan de Rhienderensestraat 14, maar bestaat niet meer, de tweede aan de Kaniestraat 7. In 1891 blijkt hij ook (mede)eigenaar van de zoutfabriek van wijlen zijn vader te zijn. Dit alles zal voldoende opgebracht hebben om in zijn onderhoud te voorzien en om zijn knecht en zijn andere personeel te betalen.

Als Geert Busser in augustus 1889 zijn intrek op De Meeuwenberg neemt, is het nieuwe gebouw ruim drie jaar oud. Onbekend is of Petrus’ (geheime?) geliefde en hun inmiddels bijna drie jaar oude kind er vaak vertoeven. Zij, Aleida G. Wiegman, is in 1857 in Cortenoever geboren als dochter van een dagloner. Ze zal later in die plaats ook als dienstbode werken, echter niet op Reuversweerd. Maar ergens moeten Petrus en de 21-jaar jongere dienstmeid elkaar tegen het lijf zijn gelopen.
Tijdens de geboorte van hun zoon Petrus Johannes in december 1886 woont Aleida in Arnhem. De jongen krijgt als familienaam Wiegman, maar met zijn voornamen is hij vernoemd naar zijn biologische vader en grootvader.

In juni 1890 vertrekt dienstknecht Geert Busser alweer. Zijn baan op de Meeuwenberg heeft slechts tien maanden geduurd. Dit vertrek heeft alles te maken met het feit dat ook Petrus Femery zelf het Huis verlaat. Hij heeft maar vier jaar in het door hemzelf gebouwde pand gewoond.
Net zoals de familie Van Embden ook slechts zes jaar op De Beele woonde. Het idee dat landhuizen eeuwenlang door eenzelfde familie worden bezeten en bewoond, klopt dus (lang) niet altijd.
Een maand na Geerts vertrek trouwt Petrus alsnog met zijn Aleida. Bij die gelegenheid wordt ook hun eerste kind geëcht, dat wil zeggen officieel door de vader erkend. De kleuter draagt vanaf dat moment de familienaam Fremery. Vier maanden na het huwelijk komt hun tweede kind ter wereld.Het paar vestigt zich in Nijmegen, in een herenhuis op het adres St. Annastraat 4. In juni 1891, een jaar later, zet Petrus ‘Het buitengoed’ de Meeuwenberg te koop. Het wordt in de verkoopadvertentie omschreven als een ‘modern, nieuw en riant herenhuis’.
Waarom is het paar niet eerder getrouwd? En waarom trekt Aleida niet op de Meeuwenberg bij hem in? Een bijna splinternieuw huis dat nota bene helemaal naar de eigen smaak van Petrus is gebouwd. We kunnen er slechts naar gissen. Misschien wilde hij een nieuwe start maken. Misschien ook had zijn omgeving moeite met de situatie. Feit is dat hij, zoals men wel zegt, nogal ‘omlaag getrouwd’ is. Petrus verkeerde in adellijke kringen en Aleida was ‘maar’ een simpele dienstbode.
Het paar is op huwelijkse voorwaarden getrouwd. Na het overlijden van Petrus erft Aleida ‘slechts’ de inboedel van hun woonhuis in Nijmegen en het vruchtgebruik van een bedrag van 100.000 gulden (huidige waarde ruim 1,3 miljoen euro). Tot die inboedel behoorde onder andere een collectie porselein, en een collectie zilverwerk waarvan de grammen zilver per voorwerp zijn bepaald: in totaal 6500 gram. Daarnaast een voorraad wijn en drank ter waarde van 1200 gulden (nu 16.000 euro).
Naast inboedel en onroerend goed is er een goedgevulde portefeuille met aandelen en obligaties wereldwijd, waaronder beleggingen in ponden, roebels en dollars. Ook blijkt Petrus voor 25.000 gulden aandelen te hebben in De Leidsche Zoutkeet, het bedrijf van zijn vader.

De pastorie in Voorst
Aansluitend aanvaardt Geert Busser in 1890 een betrekking op de pastorie van Voorst. Deze rond 1836 gebouwde statige villa stond tot 1917 op het perceel Rijksstraatweg 69. De predikant is in die tijd Hermanus Willem van Lindonk (1846-1907), die er samen met zijn vrouw Arnolda Gerritzen (1847-1907) woont. Het echtpaar heeft geen kinderen.
Dominee Van Lindonk is geboren aan de Keizersgracht in Amsterdam als zoon van een boekhouder. In 1870 begint hij als predikant in Leusden. Daarna vervult hij dat ambt in Ommeren (Betuwe) om vervolgens in 1879 in Voorst neer te strijken.
Eind 1895 viert de predikant in Voorst op grootse wijze zijn 25-jarig ambtsjubileum. Misschien heeft Geert wel geholpen bij het oprichten van ‘de twee prachtige erebogen voor de pastorie’. Dat zal zeker het geval zijn geweest bij het versieren van de woning met ‘groen en bloemen’. Hij heeft vast een taartje mee mogen eten, maar zal ook de gasten bediend hebben. De Zutphensche Courant doet verslag:

‘Een grote menigte ingezetenen zag men naar de pastorie stromen om hun geliefde leraar de hand te drukken. Aangedaan had zijne eerwaarde voor ieder een hartelijk woord van dankbetuiging.
Ook aan stoffelijke blijken van belangstelling ontbrak het niet. Verschillende prachtige cadeaus werden aangeboden, zoals door de gemeentenaren een plaid (reisdeken), door de catechisanten schilderijen, door de Jongelings- en Christelijke Zangvereniging een fauteuil, terwijl door de kinderen van de zondagschool, knapenvereniging en andere belangstellenden diverse cadeaus aangeboden werden.
Van de Ring van Apeldoorn [collega’s, red.] ontving zijne eerwaarde prachtige platen en boekwerken, van de collator [een landelijke kerkelijke functie, red.], de Commissaris der Koningin van Utrecht een doos met kostbaar zilver, en van mevrouw douairière Schimmelpenninck van de Poll een zilveren vruchtenschaal.
Dat de heer Van Lindonk nog jaren in de gemeente Voorst mag werkzaam zijn, is ons aller wens.’

Van Lindonk is ook politiek betrokken. In 1898, een jaar na Geerts vertrek, ondertekent hij een oproep om bij de a.s. Tweede Kamerverkiezingen toch vooral op jonkheer Van Weede uit Voorst te stemmen: ‘een christelijk man, onafhankelijk en zelfstandig, die ook in de Tweede Kamer zijn plaats aan de rechterzijde met ere zal bekleden.’
Tien jaar later laat de gezondheid van de dominee te wensen over. Nog maar 53 jaar oud vraagt hij eind 1899 ‘wegens voortdurende ongesteldheid’ een vervroegd emeritaat aan. Rond diezelfde tijd begeeft hij zich samen met een broer in zaken. Met nog zo’n vijftien anderen richten zij de NV Stoomvisserij IJszee op, gevestigd in IJmuiden. De oprichters zijn bijna allemaal afkomstig uit de visserij- en scheepvaartwereld. De broers Van Lindonk, beiden predikant, steken daar opvallend bij af.
Begin 1900 neemt hij afscheid van de kerkgemeente Voorst. De Zutphensche Courant schrijft: 

‘Hedenmiddag sprak dominee Van Lindonk zijn afscheidsrede uit voor een stampvolle kerk (..). Op verzoek van een der aanwezigen werd de geëerde predikant Ps. 121 vers 4 toegezongen, waarna deze zijn dank uitsprak voor de gehechtheid en liefde die hij gedurende 20 jaar van zijn gemeente mocht ondervinden en voor de betoonde belangstelling van de talrijk opgekomenen, zowel uit Voorst als uit andere gemeenten.
Van andere zijde schrijft men ons nog: Alhoewel wij het besluit van ds. Van Lindonk om heen te gaan zeer billijken, zien wij hem node vertrekken. In zijn ruim 20-jarig dienstwerk heeft hij de achting en de liefde van ieder verworven. Veel goeds is door hem gesticht.
Zijn heengaan zal in het bijzonder door de armen worden gevoeld. Moge een langdurige genoeglijke rust zijn deel zijn.’

Na het afscheid volgt op gezag van de predikant nog de verkoop van de inboedel van de pastorie: waaronder acht ledikanten, mahonie- en geverfde wastafels, trapnaaimachine, ganglantaarn, turf- en gruisbakken, kachels, kachelpijpen, ladders, paardenruif, broeiramen en een zomerhuisje.
Van Lindonk keert terug naar Amsterdam, zijn geboorteplaats. Daar zal hij nog enkele jaren werken als hulppredikant in het Diakonessenhuis. Want, zo wordt bij zijn begrafenis gememoreerd: ‘Hij was dan wel emeritus, maar rusten kon hij niet’. In juli 1907 sterft hij, 60 jaar oud. Arnolda, zijn vrouw, overlijdt vijf maanden later.

Maar inmiddels had Geert de pastorie na zeven jaar trouwe dienst in mei 1897 verlaten. Het was zijn langste dienstverband tot dan toe. Hoog tijd voor iets anders.

Den Dam in Eefde
Inmiddels zeer ervaren in zijn dienstbare beroep, gaat Geert in de lente van 1897 werken en wonen op Den Dam in Eefde, Damlaan 6. Hij trekt in bij de familie De Bruijn: Carel B.H. de Bruijn (1852-1923), gepensioneerd ritmeester der huzaren, en jonkvrouw Constance S.S.M. Martini (1862-1942). Een ritmeester (tegenwoordig kapitein genoemd) is de bevelhebber van een militaire eenheid.
Het echtpaar De Bruijn heeft Huize Den Dam in 1895 betrokken na het overlijden van de vorige bewoner, Constance’s moeder. Een jaar eerder is hun enige kind gestorven. Voor de derde keer op een rij werkt Geert dus in een kinderloos huis.
Carel is lid van de Waalse kerk, een calvinistische kerk waarvan de leden oorspronkelijk uit de Zuidelijke Nederlanden en Frankrijk stammen. De voertaal is er Frans.
Het salaris dat Carel de Bruijn van het leger ontvangt, is niet zijn enige inkomstenbron. Net als zijn collega-landhuisbezitters bezit hij bos waaruit hij de opbrengsten verkoopt: ‘akkerhout geschikt voor bonen- en erwtenrijzen, eikenbomen geschikt voor timmerhout, rikposten, en boom- en beiteltakken.’
Ook is De Bruijn commissaris van de Nederlandse Mettray, een protestants opvoedingstehuis in Eefde voor niet-criminele jongeren met gedragsproblemen. De instelling is in 1851 opgericht naar het voorbeeld van een soortgelijke inrichting in het Franse Mettray. Maar mogelijk is dit een onbezoldigde functie. 

Huize den Dam, Eefde (bron: Fotocollectie Gorssel 5065 – SZU002028021)

In 1898, Geert werkt dan al op Den Dam, wordt De Bruijn ‘bij acclamatie aangenomen’ als nieuw lid van de ‘Nutsvereniging afdeling Gorssel’, voluit De Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. De vereniging beoogt de bevordering van de volksontwikkeling. Men houdt zich onder andere bezig met de bevordering van onderwijs voor de werkende klasse en organiseert literaire avonden.
Net als Geerts vorige werkgever, de dominee van Voorst, kampt ook Carel de Bruijn met gezondheidsproblemen. Al in 1892, hij is dan 40, is hij als ritmeester ‘op non-activiteit’ gesteld. Begin 1894 kwam hij terug in functie, maar kreeg in augustus van dat jaar ‘zes weken buitenlands verlof’. Medio 1895 is hij definitief ‘wegens lichaamsgebreken’ met pensioen gegaan.

Op 5 mei 1897 is Geert als dienstknecht op Den Dam gekomen. Twaalf dagen daarna komt door dezelfde achterdeur ook een nieuwe dienstbode binnen: Beth ter Maat uit Zutphen. Of de vonk meteen al die eerste dag oversprong, weten we niet. Maar wel kennen we nu de datum waarop zij elkaar hebben ontmoet, 17 mei 1897: zij 18, hij 27.
Gedurende 2,5 jaar wonen en werken ze er beiden. Dan vertrekt Beth naar een betrekking elders. Geert blijft. Je kunt je afvragen waarom hun wegen scheiden. Zijn de ouders misschien bang dat Beth ongehuwd zwanger raakt?
Zijn laatste periode op Den Dam is Geert (ook) koetsier. In mei 1902 neemt hij afscheid. Dit na een dienstverband van vijf jaar. Op zijn 32e verruilt hij de (rand van de) Veluwe voor Twente.

Eind 1905 komt hij even terug om in Zutphen te trouwen met zijn Beth. De vijf jaar tussen het moment dat zij Den Dam verliet en hun huwelijksdag zullen ze elkaar niet vaak hebben gezien. Zeker niet nadat Geert naar Oldenzaal is verhuisd. De werkweken zijn lang, de vrije dagen schaars en het vervoer tijdrovend. Kennelijk is hun band echter zo stevig dat deze de afstand in plaats en tijd heeft overwonnen.

In Oldenzaal is Geert stationsarbeider. In 1920 wordt hij benoemd tot stationschef in Losser. Dat zal hij blijven totdat hij in 1932 met pensioen gaat: ‘De heer Busser, die door zijn voorkomendheid zeer gezien is, zal het op die dag wel niet aan belangstelling ontbreken’, aldus het Twentsch Dagblad. Die voorkomendheid zal hem tijdens zijn jaren als dienstknecht goed van pas zijn gekomen.

Arnhemsche Courant 28-01-1927           

Twentsch Dagblad 14-03-1932

Over Geerts broer Berend Busser lees je via de volgende link:
Over Berend Busser (1868-1937), de derde Busser op de Oosterenk in Empe


Dit artikel is ook gepubliceerd in Veluwse Geslachten, 2022-4

Bronnen
1. Bevolkingsregister
2.  Delpher.nl
3. Dienstbodenregister
4.  Internet divers
5. Regionaal Archief Nijmegen (Notariële archieven)
6. Zutphens Archief (afbeelding Den Dam)

[1] Lubberts 2011-1 p. 22 e.v.






Over Berend Busser (1868-1937), de derde Busser op de Oosterenk in Empe

Boerderij Oosterenk, IJsselstraat 7 te Empe, is vanaf 1836 bijna twee eeuwen lang het honk van de familie Busser. Mijn grootvader Berend Busser is de derde in een rij van in totaal vijf generaties. Hij is naar verluidt een lieve man en heeft twee rechterhanden. Ook is hij maatschappelijk betrokken. Onderstaande beschrijving van zijn leven geeft daardoor meteen een inkijkje in het Empe van toen.

De Oosterenk anno 2022 (bron: Funda.nl)

Tot zijn vaders overlijden
Voordat Berend als oudste zoon de boerderij overneemt, werkt en woont hij maar liefst dertien jaar elders. In december 1886, precies op zijn 18e verjaardag, verlaat hij zijn ouderlijk huis. Mogelijk om zijn licht op te steken. Maar mogelijk ook omdat het thuis wel wat vol werd. Het gezin telt op dat moment acht kinderen. De negende en laatste moet nog geboren worden.

De eerste drie jaar werkt Berend bij de familie Tekelenburg op boerderij Bloemenkolk, Emperweg 80, Empe, recht achter de Emper school. Deze hoort dan onder Huize Empe, en is daarmee eigendom van de familie Van Hasselt.
Eind september 1889 verruilt hij deze boerderij voor Het Bensink, Ganzekolk 7, Empe. Daar boert dan de familie Hunnekink. Ook Het Bensink is eigendom van de Van Hasselts. In het Dienstbodenregister staat bij de boerderij een lange rij boerenknechten, arbeiders en dienstbodes opgesomd. De meesten blijven ongeveer een jaar, maar Berend houdt het er maar liefst tien jaar vol. Hij zal dus een goede knecht zijn geweest, en het er op zijn beurt naar zijn zin hebben gehad.
Pas eind augustus 1899 keert hij terug naar de Oosterenk. Zijn vader is inmiddels 63 en zal vier jaar later overlijden. 

Tweemaal Berend Busser. Links ca. 1890 (ca. 22 jaar oud) (bron: familiebezit)

Berend als boer en echtgenoot
Vanaf dat moment bewoont de nog vrijgezelle 34-jarige Berend de Oosterenk samen met zijn moeder Hendrika Kok en nog een paar van de jongere kinderen.
De gepachte boerderij komt stukje bij beetje bij de familie in bezit. Een deel van het land is al door zijn ouders gekocht. De rest, inclusief de boerderij zelf, zal Berend in de loop van de tijd verwerven.
Op 42-jarige leeftijd trouwt hij toch nog, en wel met de 36-jarige weduwe Aaltje Wiltink (1874-1964) uit Ambt Doetinchem. Gezien het kinderloze eerste huwelijk van Aaltje en de leeftijd van beiden zal het paar niet op gezinsuitbreiding gerekend hebben. Maar het onverwachte gebeurt: binnen iets meer dan vijf jaar worden maar liefst vijf kinderen geboren!
In een schuur heeft Berend twee prachtige werkbanken staan, met alles erop en eraan. Daar maakt en repareert hij met zijn twee rechterhanden alles wat maar mogelijk is. 

De Oude IJssel
De Oosterenk wordt slechts door een weg en een weiland van de Oude IJssel gescheiden. En die staat in verbinding met de IJssel. Door de ligging zo dicht bij die rivier heeft men op de Voorsterklei bijna iedere winter last van hoogwater.
In januari 1920 is het erger dan anders. Het snel wassende water verrast iedereen. Berend moet vluchten, samen met Aaltje en hun vijf kinderen tussen de 3 en 9 jaar oud, en daarbij alles achterlaten. De oudste dochter zag haar vader huilen van wanhoop. Hij riep: 'Hoe moet dat nu toch allemaal'. Ze worden liefdevol opgevangen door de familie Langenberg in Empe.
In de Arnhemsche Courant van 5 januari lezen we:  

‘Zutphen, 4 januari. Omtrent de toestand van zaterdag kan nog worden gemeld dat ’s middags het land tussen Voorst en de Hoven aan de binnenkant van de Vliegendijk en Voorsterkleidijk onder water is gelopen.
De oorzaak van het snelle opkomen van het water kan niet geheel worden verklaard.
In elk geval is het een feit dat het water bezig is de gehele Overmarsch te bedekken en steeds meer boerderijen isoleert. Dit geschiedt hier en daar met zulk een snelheid, dat de bewoners er door verrast worden. Zo moest een jongetje dat zich plotseling in de onmogelijkheid zag, de boerderij waar hij op bezoek was, te verlaten, door iemand met zware waterlaarzen aan (…) op het ‘vast land’ worden gebracht.
Bij de steenfabriek ‘het Hoendernest’ was men druk bezig de gevormde maar nog niet gebakken stenen naar de hoogstgelegen schuren te sjouwen.’

De Oude IJssel geeft echter ook vreugde. Zo toont een foto uit de jaren dertig van de vorige eeuw hoe een van Berends dochters er aan het roeien is. En ‘s winters kan er op de ondergelopen en bevroren weilanden worden geschaatst.

Dochter Alie op de Oude IJssel (bron: familiebezit)

Berends maatschappelijke betrokkenheid
Moet er iets geregeld worden, dan komt Berend al gauw in actie. Zo maakt hij er zich hard voor dat de IJsselstraat – in 1920 nog een zandweg – bestraat wordt. Het blijkt ook uit de volgende activiteiten.

Aanwijzer
Berend vervult geregeld de functie van ‘aanwijzer’. Als een landeigenaar in de buurt iets wil verkopen (zoals bomen of percelen grond), wordt hij nogal eens ingeschakeld om potentiële kopers het gebodene ‘aan te wijzen’ oftewel nadere informatie te verstrekken.

Zutphensche Courant 20-12-1918

Het Paardenfonds
In 1918 is Berend een van de oprichters van het ‘Empsche Paardenfonds Onderlinge Hulp’, een onderlinge verzekering. Meteen al melden zich 18 leden aan die samen 20 paarden hebben. Vier dagen later is het ledental al gegroeid tot 26. In 1934 zijn inmiddels 144 leden met in totaal 170 paarden verzekerd. Een paard was belangrijk voor een boer, net zoals tegenwoordig een tractor. Die verzeker je ook.

Zutphensche Courant 04-03-1918

Fungeert Berend bij het Paardenfonds eerst als een van de vier commissarissen, later is hij schatter (penningmeester) en nog later secretaris. In die laatste hoedanigheid heeft hij over 1925 het jaarverslag opgesteld, ‘hetwelk zeer uitvoerig was’, zo lezen we in de Zutphensche courant. Het artikel vervolgt: ‘De secretaris eindigde zijn jaarverslag met te herinneren aan de spreuk: “Eendracht maakt macht”, welke zo geheel toepasselijk is op de vereniging.’
Over de jaarvergadering van 1934 in Hotel Spoorzicht in Empe schrijft de Zutphensche courant:

‘De zaal was tot in de hoeken geheel bezet met leden uit Empe, Voorst, Tonden, Klein Amsterdam en omstreken. De secretaris, de heer B. Busser, bracht een uitvoerig verslag uit. De vereniging, welke nu 16 jaren bestaat, had het dit afgelopen jaar wel zeer ongunstig, aangezien het 13 paarden moest overnemen, welke bijna alle als slachtpaarden moesten worden verkocht. Tot 5 maal toe moest bij de leden worden aangeklopt voor een extra premie, wat geen prettig werk is, zegt de secretaris, doch onze vereniging draagt niet voor niets de naam van ‘Onderlinge Hulp’. (…) De secretaris sprak de hoop uit, dat het komende jaar gunstiger mocht zijn. Hij sloot zijn verslag met een opwekkend woord tot de leden om in deze zware tijden moed te houden, want na duister, zegt spreker, komt licht.

Hotel-café Spoorzicht Voorst-Empe (bron: Gelderland in Beeld nr. 49616)

Tijdens de jaarvergadering van februari 1937, een kleine vier maanden voor zijn dood, wordt Berend benoemd tot voorzitter-penningmeester. Die post is al enige maanden vacant, zo blijkt. Berend memoreert: ‘In het afgelopen jaar hebben we onze voorzitter grafwaarts moeten brengen’. Niet wetende dat zijn eigen dood zo nabij is. 

Buitenpolder De Voorsterklei
Per 1 juli 1934 wordt ‘Berend Busser, landbouwer te Brummen’ benoemd in het eerste algemeen bestuur van ‘buitenpolder De Voorsterklei’. Op die datum is het nieuwe Rivierpolderreglement in werking getreden. De bestuursleden worden hoofdingelanden genoemd. Een ingeland is iemand die grond bezit binnen het gebied van een waterschap.

De Marke van Empe
In 1936 zien we Berends naam opduiken bij een kwestie rond de Marke van Empe, gemeenschappelijke grond in bezit van de gezamenlijke boeren. Zulke meestal woeste (heide)gronden werden door de boeren gebruikt om hun vee te weiden, turf te steken of plaggen te winnen voor bemesting van hun akkers. Naar gelang de grootte van je boerderij had je in zo’n Marke meer of minder rechten.
In genoemd jaar wil de burgemeester van Brummen diverse percelen op het Hontsveld die onderdeel zijn van de Marke ‘onteigenen’. Daarmee worden ze privébezit. Grotere boeren met veel rechten hadden daar belang bij, vooral toen de grondprijzen stegen. Door het verbeteren van de waterhuishouding konden zij die gronden ook nog eens veel productiever maken.
De keuterboeren, die kleine of geen rechten hadden, visten bij zoiets veelal achter het net. De 33 boeren die samen de ‘klein- en ongewaarden’ van deze Marke vormen, waaronder Berend, zijn dan ook tegen deze onteigening. Zij willen graag gebruik blijven maken van hun gezamenlijke rechten op deze grond. Daarom spannen ze bij de rechtbank in Zutphen een rechtszaak aan. Als deze op 12 november 1936 uitspraak doet, blijkt dat deze kleine boeren – inderdaad – achter het net vissen. Wel wordt een schadevergoeding van 13.673 gulden vastgesteld, ruim 400 gulden per boer. In die tijd een behoorlijk bedrag. En ook hoeven de 33 de proceskosten niet te betalen.

Terug naar de Oosterenk
Op 11 maart 1936 zijn Berend en Aaltje 25 jaar getrouwd. Op een foto die op deze feestdag genomen is, zien we Berend met lange golvende haren die in de huidige tijd niet zouden misstaan. Het paar zit achter tafels vol bloeiende potplanten. Tegenwoordig zouden dat boeketten zijn geweest. Er staan ongetwijfeld planten tussen die door het Empsche Paardenfonds Onderlinge Hulp en het polderdistrict Voorsterkleipolder zijn geschonken.

Medio 1937 sterft Berend plotseling, 68 jaar oud. Een dochter en een schoonzoon zijn hem voorgegaan. De boerderij wordt voortgezet door zoon (Berend) Jan (1914-1993).

1936 – 25 jaar getrouwd (bron: familiebezit)

Zutphensche Courant 28-02-1936                
Zutphensche Courant 04-06-1937



Dit artikel is ook gepubliceerd in De Marke, Oudheidkundig mededelingenblad van de Oudheidkundige Vereniging De Marke 2022-3

Meer over Aaltje Wiltink, de vrouw van Berend Busser, lees je via de volgende link:
Boerderij Klein Neerheide in de Kruisberg (Doetinchem 1650-2022)

Over Berends broer Geert:
De dienstverbanden van Geert Busser (1870-1943)

En over zijn broer Hendrik Jan en nazaten:
Emile Vernig (*1912) op Witzand in Empe: van dolende snuiter tot honkvaste boer

Bronnen

1.       Adresboek van de Gemeente Brummen 1956
2.       Bevolkingsregister
3.       Herman Blom & Arie van Bodegom, Veld- en boerderijnameninventarisatie in de Gemeente Brummen, Brummen 2010
4.       Canon van Nederland: https://www.canonvannederland.nl/nl/overijssel/salland/den-ham-vroomshoop/markescheiding
5.       Delpher.nl (oude kranten)
6.       Dienstbodenregister Brummen
7.       Erfgoedcentrum Zutphen
8.       Kadaster
9.       Overlevering
10.   Jan Schurink, Empe, een open gemeenschap aan de Oude IJssel, Bussloo 2005
11.    Wikipedia