maandag 30 januari 2023

De dienstverbanden van Geert Busser (1870-1943) - Voorst, Empe, Eefde

Mijn oudoom Geert Busser heeft tijdens zijn jonge jaren een kleine zestien jaar als huisknecht op drie verschillende landhuizen gewerkt: De Beele in Voorst, de Meeuwenberg in Empe en Den Dam in Eefde, en daarnaast op de pastorie in Voorst. Welke families trof hij daar?

Landhuis De Beele in Voorst
Geert (voluit: Gerard Cornelis) Busser (1870-1943) is geboren op de Oosterenk, IJsselstraat 7, Empe. Die boerderij is tussen 1836 en 2013 onafgebroken bewoond geweest door een Bussertak. Zijn ouders zijn Berend Jan Busser en Hendrika Kok.
In november 1886, op z’n 16e, wordt Geert huisknecht op De Beele, Beelelaan 4 in Voorst. Het landhuis ligt hemelsbreed slechts zo’n 700 meter van zijn ouderlijk huis. En niet alleen hemelsbreed. Beide adressen worden verbonden door een bijna recht pad, dat bij De Beele aansluit op een nog steeds bestaand pad naar Voorst.
Huisknecht staat voor butler, huisbediende of kamerjongen.

De Beele (bron: http://fotoalbum.seniorennet.be/Weeinck-38/voorst_gebouwen-monumenten_bbgtn/foto=1899897)

Op de Beele werkt hij voor de rooms-katholieke Theodorus Leonardus Hugo van Embden (geb. 1848 in Herwen) en zijn vrouw, de Duitse Thekla Effertz (geb. 1859). Zij wonen er sinds 1882. Het gezin telt drie zonen.
Kennelijk is het verschil in geloof voor de protestantse Bussers geen bezwaar. Een teken dat dit Bussergezin niet heel streng in de leer is.
Van Embden staat te boek als ‘particulier’. Dat betekent dat hij geen inkomsten uit werk geniet. In 1884 heeft hij samen met vier anderen de ‘NV Zutphensche Broodfabriek’ opgericht. Deze had als doel ‘het bakken van deugdzaam brood’.
Met de financiën van het gezin gaat het kennelijk niet al te voorspoedig, want begin 1888 wordt er beslag op hun inboedel gelegd. Als de familie vervolgens in juni naar het Duitse Kleef verhuist, verhuist Geert met hen mee. Ondanks de geldproblemen kan men zich kennelijk toch nog een knecht veroorloven.
De familie Van Embden heeft dus slechts zes jaar op De Beele gewoond.
Dat er geldnood is, blijkt ook uit het feit dat Van Embden in oktober van datzelfde jaar vanuit Kleef 400 gulden leent bij de Nijmeegse Louise M.C. van Nispen. En in juli 1889 nog eens 4500 gulden bij haar man, jonkheer Eugène F.M. van Rijckevorsel van Kessel, notaris te Nijmegen.
Daarbij zien we dat hij weliswaar geld leent, maar er als onderpand de volgende bezittingen tegenover stelt: 17 hectare aan bouw- en weiland, biezen, water, rijshout en hakhout in Brummen, Aerdt en in Herwen (zijn geboorteplaats). Het lijkt dus alleen om een gebrek aan contánt geld te gaan.
Geert Busser zal een jaar in Kleef blijven.

De baan op De Beele zal hem nog lang heugen, want hij is er op enig moment getuige van een bijzonder schouwspel. We lazen erover in Kroniek, het blad van de Oudheidkundige Kring Voorst
[1]. Het gaat om de schooljuffrouw van Voorst en de getrouwde heer J.G. de Boom die daar tijdelijk woont. De juffrouw en de heer ontmoeten elkaar geregeld ’s avonds in het donker in het bos bij De Beele. Op enig moment ziet iemand ‘de heer De Boom liggende over de juffrouw heen’. Na afloop van zo’n ontmoeting lopen ze elk via een andere route naar het dorp terug.
Meerdere getuigen leggen hierover verklaringen af. Zo ook Geerts moeder, Hendrika Kok. ‘De vrouw van B.J. Busser, wonende onder de gemeente Brummen’, vertelt dat haar zoon Geert toen hij op de Beele werkte, kort na elkaar tweemaal zó laat thuiskwam dat zij hem daarop heeft aangesproken. Hij vertelde toen, dat hij ’s avonds laat de juffrouw en heer in de buurt van het landhuis had ‘zien rollen in het bos’. Hij had zich geschaamd voor wat hij zag.
Zelf kan Geert – in het blad Gerrit genoemd – geen verklaring komen afleggen, want hij woont op dat moment in Duitsland, zo verklaart moeder Hendrika in juli 1888.
Als juffrouw Veenstra en dhr. De Boom op hun gedrag worden aangesproken, kiezen beiden voor de aanval. Die werkt immers vaak beter dan de verdediging. De Boom ontkent in alle toonaarden, en mocht dat niet voldoende zijn, dan zal hij er ‘advocaten in betrekken’. En juffrouw Veenstra schrijft aan de burgemeester dat haar ‘positie als onderwijzeres alhier op kunstmatige en unfaire manier wordt bemoeilijkt’. Ze wil dat het gemeentebestuur laat zien dat het ‘boven de kleingeestige begrippen van het publiek verheven is’.
Daarop wordt de schoolinspectie ingelicht. Na onderzoek concludeert de inspecteur dat de praatjes de wereld in zijn gekomen ‘door Veenstra’s uitdagende houding’. Zij wordt daarover ernstig onderhouden en geadviseerd om elders een andere betrekking te zoeken.
Vervolgens beticht zij op haar beurt het schoolhoofd ervan dat hij haar meerdere keren heeft lastiggevallen. Dat was toen ze samen twee jaar lang in hetzelfde lokaal werkten. Maar vanaf een bepaald moment had hij opeens koel tegen haar gedaan. Volgens haar omdat hij jaloers was op dhr. De Boom. Het hoofd ontkent deze aantijging, maar neemt wel ontslag.

De Meeuwenberg in Empe
In augustus 1889 is Geert terug in Nederland. Hij is dan 19 jaar en begint aan een baan als inwonend huisknecht op Huize De Meeuwenberg in Empe, Rijksweg 5. Naast hem zijn er nog drie andere inwonende personeelsleden: een huishoudster en twee dienstmeiden.
Het landhuis heeft in de loop van de tijd vele bewoners gekend. Als Geert zijn intrede doet, is Petrus de Fremery (1836-1906) de eigenaar/bewoner. Hij woont er sinds mei 1886, in z’n eentje. Voordat hij er zijn intrek nam, heeft hij het oorspronkelijke 17e-eeuwse pand gesloopt en de huidige villa in neo-classicistische stijl gebouwd. Hij is 50 jaar oud en vrijgezel, maar zal desondanks in december van datzelfde jaar 1886 vader worden….

Petrus de Fremery is in 1836 in Leiden geboren met een zilveren lepel in zijn mond in een pand aan de Oude Singel. Zijn vader Johannes A. de Fremery is zoutzieder ofwel zoutfabrikant. Zijn bedrijf De Leidsche Zoutkeet staat aan diezelfde Oude Singel. Daarnaast is pa tussen 1849 en 1853 lid van de Tweede Kamer voor de liberale partij van Thorbecke. Aan dat lidmaatschap komt mede een einde doordat hij beschuldigd wordt van belastingfraude in verband met zouthandel.

Al voor 1886 woont Petrus in de contreien rond Brummen. Eind 1861, hij is dan 25 jaar, wordt hij in het Brummense Bevolkingsregister ingeschreven op Huize Reuversweerd, Piepenbeltweg 5 in Cortenoever. Hoofdbewoner van dit riante landhuis is dan steenfabrikant Frederik Christiaan Colenbrander (1795-1875). Hij woont er met zijn gezin. Petrus’ naam staat in het Bevolkingsregister te midden van de rij inwonende personeelsleden, maar afwijkend van de anderen staat bij hem in de kolom Beroep: ‘geen’. Wel staat elders op het blad bij zijn naam ‘schutter’ gekrabbeld. Waarschijnlijk is hij op enig moment betrokken bij de plaatselijke schutterij. Zo’n (vrijwillige) schutterij zorgde voor handhaving van de orde in geval van rondtrekkende benden, oproer, brand of prominent bezoek. Tegenwoordig zijn dat taken van politie en brandweer.
Bijzonder is dat Petrus ook in het Dienstbodenregister op datzelfde adres staat ingeschreven. Op de een of andere manier moet hij dan toch bij de familie Colenbrander in dienst zijn geweest. Al was het maar een erebaantje, want aan geld zal hij ook toen al geen gebrek hebben gehad.

Petrus mag graag jagen. Op enig moment pacht hij samen met drie andere voorname mannen de jachtrechten op het land van het Burgerweeshuis in Zutphen. Dat weeshuis bezit vele landerijen in de omgeving. Na zijn dood treffen we in zijn nalatenschap twee jachtgeweren en jachtgereedschap aan.
Hoe hij verder zijn dagen doorbrengt, is onbekend.

De Meeuwenberg in Empe


In mei 1886 vestigt Petrus zich dus op de zojuist door hem herbouwde Meeuwenberg in Empe. Uit Brummense notariële aktes blijkt dat hij, net als de familie Colenbrander, in deze gemeente nogal wat bossen bezit waaruit hij geregeld hout verkoopt. Daarnaast is hij eigenaar van diverse percelen bouwland, zoals van de in 1884 gekochte, negen hectare metende Hietbosch in Empe. Later zal blijken dat hij naast De Meeuwenberg ook de boerderijen Het Turfveen en De Pinnenberg bezit. Beide liggen onder Oeken. De eerste lag aan de Rhienderensestraat 14, maar bestaat niet meer, de tweede aan de Kaniestraat 7. In 1891 blijkt hij ook (mede)eigenaar van de zoutfabriek van wijlen zijn vader te zijn. Dit alles zal voldoende opgebracht hebben om in zijn onderhoud te voorzien en om zijn knecht en zijn andere personeel te betalen.

Als Geert Busser in augustus 1889 zijn intrek op De Meeuwenberg neemt, is het nieuwe gebouw ruim drie jaar oud. Onbekend is of Petrus’ (geheime?) geliefde en hun inmiddels bijna drie jaar oude kind er vaak vertoeven. Zij, Aleida G. Wiegman, is in 1857 in Cortenoever geboren als dochter van een dagloner. Ze zal later in die plaats ook als dienstbode werken, echter niet op Reuversweerd. Maar ergens moeten Petrus en de 21-jaar jongere dienstmeid elkaar tegen het lijf zijn gelopen.
Tijdens de geboorte van hun zoon Petrus Johannes in december 1886 woont Aleida in Arnhem. De jongen krijgt als familienaam Wiegman, maar met zijn voornamen is hij vernoemd naar zijn biologische vader en grootvader.

In juni 1890 vertrekt dienstknecht Geert Busser alweer. Zijn baan op de Meeuwenberg heeft slechts tien maanden geduurd. Dit vertrek heeft alles te maken met het feit dat ook Petrus Femery zelf het Huis verlaat. Hij heeft maar vier jaar in het door hemzelf gebouwde pand gewoond.
Net zoals de familie Van Embden ook slechts zes jaar op De Beele woonde. Het idee dat landhuizen eeuwenlang door eenzelfde familie worden bezeten en bewoond, klopt dus (lang) niet altijd.
Een maand na Geerts vertrek trouwt Petrus alsnog met zijn Aleida. Bij die gelegenheid wordt ook hun eerste kind geëcht, dat wil zeggen officieel door de vader erkend. De kleuter draagt vanaf dat moment de familienaam Fremery. Vier maanden na het huwelijk komt hun tweede kind ter wereld.Het paar vestigt zich in Nijmegen, in een herenhuis op het adres St. Annastraat 4. In juni 1891, een jaar later, zet Petrus ‘Het buitengoed’ de Meeuwenberg te koop. Het wordt in de verkoopadvertentie omschreven als een ‘modern, nieuw en riant herenhuis’.
Waarom is het paar niet eerder getrouwd? En waarom trekt Aleida niet op de Meeuwenberg bij hem in? Een bijna splinternieuw huis dat nota bene helemaal naar de eigen smaak van Petrus is gebouwd. We kunnen er slechts naar gissen. Misschien wilde hij een nieuwe start maken. Misschien ook had zijn omgeving moeite met de situatie. Feit is dat hij, zoals men wel zegt, nogal ‘omlaag getrouwd’ is. Petrus verkeerde in adellijke kringen en Aleida was ‘maar’ een simpele dienstbode.
Het paar is op huwelijkse voorwaarden getrouwd. Na het overlijden van Petrus erft Aleida ‘slechts’ de inboedel van hun woonhuis in Nijmegen en het vruchtgebruik van een bedrag van 100.000 gulden (huidige waarde ruim 1,3 miljoen euro). Tot die inboedel behoorde onder andere een collectie porselein, en een collectie zilverwerk waarvan de grammen zilver per voorwerp zijn bepaald: in totaal 6500 gram. Daarnaast een voorraad wijn en drank ter waarde van 1200 gulden (nu 16.000 euro).
Naast inboedel en onroerend goed is er een goedgevulde portefeuille met aandelen en obligaties wereldwijd, waaronder beleggingen in ponden, roebels en dollars. Ook blijkt Petrus voor 25.000 gulden aandelen te hebben in De Leidsche Zoutkeet, het bedrijf van zijn vader.

De pastorie in Voorst
Aansluitend aanvaardt Geert Busser in 1890 een betrekking op de pastorie van Voorst. Deze rond 1836 gebouwde statige villa stond tot 1917 op het perceel Rijksstraatweg 69. De predikant is in die tijd Hermanus Willem van Lindonk (1846-1907), die er samen met zijn vrouw Arnolda Gerritzen (1847-1907) woont. Het echtpaar heeft geen kinderen.
Dominee Van Lindonk is geboren aan de Keizersgracht in Amsterdam als zoon van een boekhouder. In 1870 begint hij als predikant in Leusden. Daarna vervult hij dat ambt in Ommeren (Betuwe) om vervolgens in 1879 in Voorst neer te strijken.
Eind 1895 viert de predikant in Voorst op grootse wijze zijn 25-jarig ambtsjubileum. Misschien heeft Geert wel geholpen bij het oprichten van ‘de twee prachtige erebogen voor de pastorie’. Dat zal zeker het geval zijn geweest bij het versieren van de woning met ‘groen en bloemen’. Hij heeft vast een taartje mee mogen eten, maar zal ook de gasten bediend hebben. De Zutphensche Courant doet verslag:

‘Een grote menigte ingezetenen zag men naar de pastorie stromen om hun geliefde leraar de hand te drukken. Aangedaan had zijne eerwaarde voor ieder een hartelijk woord van dankbetuiging.
Ook aan stoffelijke blijken van belangstelling ontbrak het niet. Verschillende prachtige cadeaus werden aangeboden, zoals door de gemeentenaren een plaid (reisdeken), door de catechisanten schilderijen, door de Jongelings- en Christelijke Zangvereniging een fauteuil, terwijl door de kinderen van de zondagschool, knapenvereniging en andere belangstellenden diverse cadeaus aangeboden werden.
Van de Ring van Apeldoorn [collega’s, red.] ontving zijne eerwaarde prachtige platen en boekwerken, van de collator [een landelijke kerkelijke functie, red.], de Commissaris der Koningin van Utrecht een doos met kostbaar zilver, en van mevrouw douairière Schimmelpenninck van de Poll een zilveren vruchtenschaal.
Dat de heer Van Lindonk nog jaren in de gemeente Voorst mag werkzaam zijn, is ons aller wens.’

Van Lindonk is ook politiek betrokken. In 1898, een jaar na Geerts vertrek, ondertekent hij een oproep om bij de a.s. Tweede Kamerverkiezingen toch vooral op jonkheer Van Weede uit Voorst te stemmen: ‘een christelijk man, onafhankelijk en zelfstandig, die ook in de Tweede Kamer zijn plaats aan de rechterzijde met ere zal bekleden.’
Tien jaar later laat de gezondheid van de dominee te wensen over. Nog maar 53 jaar oud vraagt hij eind 1899 ‘wegens voortdurende ongesteldheid’ een vervroegd emeritaat aan. Rond diezelfde tijd begeeft hij zich samen met een broer in zaken. Met nog zo’n vijftien anderen richten zij de NV Stoomvisserij IJszee op, gevestigd in IJmuiden. De oprichters zijn bijna allemaal afkomstig uit de visserij- en scheepvaartwereld. De broers Van Lindonk, beiden predikant, steken daar opvallend bij af.
Begin 1900 neemt hij afscheid van de kerkgemeente Voorst. De Zutphensche Courant schrijft: 

‘Hedenmiddag sprak dominee Van Lindonk zijn afscheidsrede uit voor een stampvolle kerk (..). Op verzoek van een der aanwezigen werd de geëerde predikant Ps. 121 vers 4 toegezongen, waarna deze zijn dank uitsprak voor de gehechtheid en liefde die hij gedurende 20 jaar van zijn gemeente mocht ondervinden en voor de betoonde belangstelling van de talrijk opgekomenen, zowel uit Voorst als uit andere gemeenten.
Van andere zijde schrijft men ons nog: Alhoewel wij het besluit van ds. Van Lindonk om heen te gaan zeer billijken, zien wij hem node vertrekken. In zijn ruim 20-jarig dienstwerk heeft hij de achting en de liefde van ieder verworven. Veel goeds is door hem gesticht.
Zijn heengaan zal in het bijzonder door de armen worden gevoeld. Moge een langdurige genoeglijke rust zijn deel zijn.’

Na het afscheid volgt op gezag van de predikant nog de verkoop van de inboedel van de pastorie: waaronder acht ledikanten, mahonie- en geverfde wastafels, trapnaaimachine, ganglantaarn, turf- en gruisbakken, kachels, kachelpijpen, ladders, paardenruif, broeiramen en een zomerhuisje.
Van Lindonk keert terug naar Amsterdam, zijn geboorteplaats. Daar zal hij nog enkele jaren werken als hulppredikant in het Diakonessenhuis. Want, zo wordt bij zijn begrafenis gememoreerd: ‘Hij was dan wel emeritus, maar rusten kon hij niet’. In juli 1907 sterft hij, 60 jaar oud. Arnolda, zijn vrouw, overlijdt vijf maanden later.

Maar inmiddels had Geert de pastorie na zeven jaar trouwe dienst in mei 1897 verlaten. Het was zijn langste dienstverband tot dan toe. Hoog tijd voor iets anders.

Den Dam in Eefde
Inmiddels zeer ervaren in zijn dienstbare beroep, gaat Geert in de lente van 1897 werken en wonen op Den Dam in Eefde, Damlaan 6. Hij trekt in bij de familie De Bruijn: Carel B.H. de Bruijn (1852-1923), gepensioneerd ritmeester der huzaren, en jonkvrouw Constance S.S.M. Martini (1862-1942). Een ritmeester (tegenwoordig kapitein genoemd) is de bevelhebber van een militaire eenheid.
Het echtpaar De Bruijn heeft Huize Den Dam in 1895 betrokken na het overlijden van de vorige bewoner, Constance’s moeder. Een jaar eerder is hun enige kind gestorven. Voor de derde keer op een rij werkt Geert dus in een kinderloos huis.
Carel is lid van de Waalse kerk, een calvinistische kerk waarvan de leden oorspronkelijk uit de Zuidelijke Nederlanden en Frankrijk stammen. De voertaal is er Frans.
Het salaris dat Carel de Bruijn van het leger ontvangt, is niet zijn enige inkomstenbron. Net als zijn collega-landhuisbezitters bezit hij bos waaruit hij de opbrengsten verkoopt: ‘akkerhout geschikt voor bonen- en erwtenrijzen, eikenbomen geschikt voor timmerhout, rikposten, en boom- en beiteltakken.’
Ook is De Bruijn commissaris van de Nederlandse Mettray, een protestants opvoedingstehuis in Eefde voor niet-criminele jongeren met gedragsproblemen. De instelling is in 1851 opgericht naar het voorbeeld van een soortgelijke inrichting in het Franse Mettray. Maar mogelijk is dit een onbezoldigde functie. 

Huize den Dam, Eefde (bron: Fotocollectie Gorssel 5065 – SZU002028021)

In 1898, Geert werkt dan al op Den Dam, wordt De Bruijn ‘bij acclamatie aangenomen’ als nieuw lid van de ‘Nutsvereniging afdeling Gorssel’, voluit De Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. De vereniging beoogt de bevordering van de volksontwikkeling. Men houdt zich onder andere bezig met de bevordering van onderwijs voor de werkende klasse en organiseert literaire avonden.
Net als Geerts vorige werkgever, de dominee van Voorst, kampt ook Carel de Bruijn met gezondheidsproblemen. Al in 1892, hij is dan 40, is hij als ritmeester ‘op non-activiteit’ gesteld. Begin 1894 kwam hij terug in functie, maar kreeg in augustus van dat jaar ‘zes weken buitenlands verlof’. Medio 1895 is hij definitief ‘wegens lichaamsgebreken’ met pensioen gegaan.

Op 5 mei 1897 is Geert als dienstknecht op Den Dam gekomen. Twaalf dagen daarna komt door dezelfde achterdeur ook een nieuwe dienstbode binnen: Beth ter Maat uit Zutphen. Of de vonk meteen al die eerste dag oversprong, weten we niet. Maar wel kennen we nu de datum waarop zij elkaar hebben ontmoet, 17 mei 1897: zij 18, hij 27.
Gedurende 2,5 jaar wonen en werken ze er beiden. Dan vertrekt Beth naar een betrekking elders. Geert blijft. Je kunt je afvragen waarom hun wegen scheiden. Zijn de ouders misschien bang dat Beth ongehuwd zwanger raakt?
Zijn laatste periode op Den Dam is Geert (ook) koetsier. In mei 1902 neemt hij afscheid. Dit na een dienstverband van vijf jaar. Op zijn 32e verruilt hij de (rand van de) Veluwe voor Twente.

Eind 1905 komt hij even terug om in Zutphen te trouwen met zijn Beth. De vijf jaar tussen het moment dat zij Den Dam verliet en hun huwelijksdag zullen ze elkaar niet vaak hebben gezien. Zeker niet nadat Geert naar Oldenzaal is verhuisd. De werkweken zijn lang, de vrije dagen schaars en het vervoer tijdrovend. Kennelijk is hun band echter zo stevig dat deze de afstand in plaats en tijd heeft overwonnen.

In Oldenzaal is Geert stationsarbeider. In 1920 wordt hij benoemd tot stationschef in Losser. Dat zal hij blijven totdat hij in 1932 met pensioen gaat: ‘De heer Busser, die door zijn voorkomendheid zeer gezien is, zal het op die dag wel niet aan belangstelling ontbreken’, aldus het Twentsch Dagblad. Die voorkomendheid zal hem tijdens zijn jaren als dienstknecht goed van pas zijn gekomen.

Arnhemsche Courant 28-01-1927           

Twentsch Dagblad 14-03-1932

Over Geerts broer Berend Busser lees je via de volgende link:
Over Berend Busser (1868-1937), de derde Busser op de Oosterenk in Empe


Dit artikel is ook gepubliceerd in Veluwse Geslachten, 2022-4

Bronnen
1. Bevolkingsregister
2.  Delpher.nl
3. Dienstbodenregister
4.  Internet divers
5. Regionaal Archief Nijmegen (Notariële archieven)
6. Zutphens Archief (afbeelding Den Dam)

[1] Lubberts 2011-1 p. 22 e.v.






Geen opmerkingen: