zondag 7 augustus 2016

Een roer in Vorden als roerganger van mijn leven (1727)

Een geweerschot betekent vaak het einde van het leven van dier of mens. Heel bijzonder dat mede met zo’n wapen juist het stártschot van mijn leven is gegeven. In dit geval met een exemplaar van het type dat ‘roer’ wordt genoemd.

Te veel kruit
Het is begin oktober 1727, het jachtseizoen is net begonnen. Lambert op Enserink (1691-1727) in de buurtschap Veldwijk onder Vorden bereidt zich voor op een dagje struinen door de velden. Eerst maar eens zijn geweer klaarmaken. Hij vult het met kruit, in zijn enthousiasme met ietsje teveel. Dan gaat hij op weg. Na enige tijd duikt er een mogelijke prooi op. Tijd voor het eerste schot. Lambert legt aan, en …  dan gaat het mis. Met het afgaan van het geweer stoot de kolf door een terugslag keihard tegen zijn lichaam. Het gevolg van het teveel aan kruit. Lambert overleeft het niet.

Een (ganzen)roer (collectie Klaas Bakker, Vorden). Met een ganzenroer (doorsnee
 4 à 5 cm.) kun je een hele vlucht ganzen in één keer doodschieten.

Zo zou het gegaan kunnen zijn. Een andere mogelijkheid is er bijna niet om jezelf met je eigen roer dood te schieten zoals het begraafboek van Vorden vermeldt: ‘den 5 october 1727 Lambart Enserinck met sien eigen roer hem zelven doot geschoten (…).' Een geweer met een lengte van zo’n 1,70 tot 2 meter zet je niet tegen je slaap en richt je ook niet op je voorhoofd.
De omschrijving ‘hem zelven doot geschoten’ lijkt op opzet te duiden, maar in de Achterhoek zegt men bij een dodelijk verkeersongeval ook wel: ‘hij heeft zichzelf doodgereden’. Niet helemaal uit te sluiten valt echter dat er ook kortere exemplaren in omloop waren. Zo werd een pistool wel een ‘kort roer’ genoemd.

Bennie Jolink
Hoe dan ook. Triest voor Lambert, maar zou dit niet gebeurd zijn, dan was ik nooit geboren. En ook Bennie Jolink van Normaal niet. Wat een beetje te veel kruit niet aan Achterhoekse dynamiek teweeg kan brengen...
Dat zit zo.

Bennie Jolink (Normaal), mede-afstammeling van Anneken en Hendrik
Enserink
Lambert was getrouwd met onze voormoeder Anneken Veltmaat (1693-1761). Zij blijft na het voorval alleen achter op Enserink. Er is nu ruimte voor een nieuwe huwelijkspartner. Al snel dient zich iemand aan: Hendrik Brinkerhof (+1751). Ze trouwen zo’n zeven maanden na het noodlottige ongeval van Lambert. En uit deze laatste nieuwe relatie zijn Bennie Jolink en ik uiteindelijk voortgekomen.

Hendrik komt van boerderij Brinkerhof (De Heegherhoek 2, Vorden-Veldwijk). Bij zijn huwelijk trekt hij in op Enserink en gaat verder onder de naam Hendrik Enserink. Zo gaat dat in die tijd. Vaak word je genoemd naar de plek waar je woont, die dus kan veranderen tijdens een mensenleven.

Koetshuis
De boerderij waar Anneken met haar beide echtgenoten woonde, bestaat nog. Het is het huidige koetshuis bij Huize Enzerinck (Almenseweg 60, Vorden). In 1768 is de boerderij eigendom van de Zutphense advocaat en burgemeester Rudolph Jan Staring. Hij laat in dat jaar Enserink veranderen in een buitenverblijf door er een ‘landsheerkamer’ aan te bouwen. De pachter van dat moment, Harmen Enserink, een zoon van Anneken en Hendrik, vertrekt bij die gelegenheid naar erve Bouhuis in Harfsen.
Tussen 1836 en 1838 wordt het huidige huis Het Enzerinck gebouwd door de toenmalige eigenaren jhr. Constantin A.E.A. van Panhuys en Charlotte E.W. Staring (dochter van de dichter; een andere tak dan Rudolph Jan). Na de Tweede Wereldoorlog heeft het koetshuis zijn woonfunctie teruggekregen. Het wordt nu ook wel het Oude Enzerinck genoemd.


De voormalige boerderij Enserink, nu Oude Enzerink genaamd. Eerst wordt in 1768 een landsheerkamer aangebouwd. Na de bouw van het huidige Enzerink verandert de bestemming in koetshuis. Weer later krijgt het zijn woonfunctie terug.

Anneken Veltmaat en Lambert Enserink kregen samen vijf kinderen, geboren in de slechts zeven jaar van hun huwelijk. Anneken krijgt er in haar tweede huwelijk met Hendrik Brinkerhof in zes jaar tijd nog eens vier bij, waaronder onze voormoeder Esselina Enserink. 

Het zit Anneke niet mee
Lamberts dood is niet de eerste klap die Anneken Veltmaat in haar leven te verwerken krijgt. Al veel eerder zit het haar niet mee. In 1696 overlijdt haar vader. Anneken is dan pas drie jaar oud. Haar moeder is al gestorven en haar vader inmiddels zelfs hertrouwd. Als wees blijft ze achter op de boerderij waarop ze is geboren: Veltmaat in Barchem. De nieuwe man van haar stiefmoeder trekt daar in, het oorspronkelijke gezin valt uit elkaar. Anneken wordt ondergebracht op Joostink (Joostinkweg 1, Vorden-Veldwijk), de ouderlijke boerderij van haar vader. Daar boeren nu haar tante Jenneken, zus van vader Jan, en Annekens oom Jan Hesselink, inmiddels Joostink geheten. In 1717 wordt Anneken lidmaat van de kerk in Vorden. Blijkens een getuigenverklaring uit 1734 werkt ze tot haar huwelijk in 1720 als dienstmeid op Joostink. Ze heeft dus wel wat moeten doen voor de kost.

Kwartierstaat Anneken
1.    Anneken Veltmaat geb. op Veltmaat onder Barchem en ged. 21.02.1693, overl. Vorden 19.07.1761, tr. (1) Vorden 23.06.1720, 27 jaar oud, met Lambert Goosen Enserink, 28 jaar oud, ged. Vorden 06.09.1691, overl. Vorden 05.10.1727), tr. (2) Vorden 08.05.1728 Hendrik Harmsen Brinkerhof, later Enserink (zie onder)
2.    Jan Jacobs Veltmaat / Joostink, geb. Vorden op Joostink ca. 1650, overl. Barchem op Veltmaat 1696. tr. (2) Lochem 16-06-1695 Johanna te Winkel / Hassink, tr.(1) Vorden 20.03.1687
3.   Jenneken Jansen Hesselink / Bouw-Hassink, ged. Barchem 07.01.1666, overl. Barchem <1695.
Bij hun huwelijk betrekt het paar boerderij Veltmaat onder Barchem.
4.   Jacob Roelofsen Joostink / Korterink, geb. Barchem op Korterink, ged. Lochem 08.09.1611, overl. Vorden 15.02.1692, tr. Vorden 14.01.163634 jaar oud, met
5.    Gartjen Jansen Gruwel, geb. Vorden ca. 1610, overl. Vorden <1663
 Rond hun huwelijk komen Jacob en Gartjen als pachters op boerderij Joostink, als opvolgers  van Lambert Jansen Jebbekinck / Joostink.
 Jacob geldt in Vorden als een notabel man. Tot op gevorderde leeftijd wordt hij dikwijls  gehoord vanwege zijn kennis van zaken in de regio. Zo wordt hij in 1690 in een verklaring  één   van ‘de tuigbare mannen’ genoemd.
             Hun dochter Jenneken en haar man Jan Besselink, later Jan Joostink geheten, zullen later de pacht van Joostink van haar ouders overnemen. 


De weg in Vorden-Veldwijk waaraan de gelijknamige boerderij ligt

6.     Jan Hesselink / Bouw-Hassink / Veltmaat, geb. Barchem ca. 1640, overl. Barchem <1675, tr. ca. 1665
7.     Jenneken Jansen Hassink / Korterink, geb. Barchem ca. 1640, overl. Barchem >21.02.1693
8.      Roeloff Jansen Korterink, geb. Barchem ca. 1580, overl. ca. 1653, tr. (2) Vorden 07.07.1626 Jenneken Driessen Gruwel, tr. (1) Lochem 21.09.1608
9.      Essele van Haerle, 22 jaar oud, ged. Lochem 25.08.1586, overl. Lochem <14.03.1626
10.   Jan Gerritsen Gruwel, geb. ca. 1575, overl. Vorden <1651, tr. <1606
11.   Jenneken Hendriks, weduwe van Dries Gruwel
             Jan volgt de gestorven Dries op als pachter van Gruwel/Grouwel (Almenseweg 33, Vorden-  Veldwijk).
             Rond 1639 vertrekken Jan en Jenneken naar Olthuis, Mosselseweg 5 (Vorden-Mossel), later  opgevolgd door hun zoon Jan.
      12. Jan Bouw-Hassink, geb. Lochem ca. 1610, overl. Barchem >12-12-1657, tr.
      13. Anne Veltmaat, geb. Barchem ca. 1610, overl. >12.12.1657
      14. Jan / Johan Roelofsen Hassink / Korterink, ged. Barchem 18-10-1609, overl. Barchem >14.11.1664, tr. <02.07-1636
      15. Elsken Luikens Hassink, geb. Barchem ca. 1608, overl. <1692
      16. Jan Korterink, geb. Barchem ca. 1550, overl. Barchem <21.09.1608
      18. Hendrik van Haerle, burgemeester van Lochem, geb. ca. 1557, overl. Lochem <20.05.1630,   tr. (2) Lochem 25.06.1626 Aeltien Loesink, tr. (1) Lochem 26.05.1583
      19. Gertken Jansen Tiessink, geb. Lochem ca. 1565, overl. Lochem 25.04.1626
      26. Rijkelt Veltmaat, geb. ca. 1570, tr. Lochem 29.02.1596
      27. Elsken Vennekers op de Wildenborch, geb. ca. 1570, overl. Barchem ca. 1615
      28.  Roeloff Jansen Korterink, geb. Barchem ca. 1580, overl. ca. 1653 (zie ook 8.), tr. (2) Vorden 07.07.1626 Jenneken Driessen Gruwel, tr. (1) Lochem 21.09.1608 
29.  Essele van Haerle, 22 jaar oud, ged. Lochem 25.08.1586, overl. Lochem <14.03.1626
(zie ook 9.)
30. Luiken Garrits Hassink, geb. Barchem ca. 1570, overl. Barchem >21.05.1628, tr. <1608
31. Jenneken ten Kotte, geb. Stadtlohn (Duitsland) ca. 1580
56. Jan Korterink, geb. Barchem ca. 1550, overl. Barchem <21.09.1608 (zie ook 16.)
58. Hendrik van Haerle, burgemeester van Lochem, geb. ca. 1557, overl. Lochem <20.05.1630 (zie ook 18.), tr. (2) Lochem 25.06.1626 Aeltien Loesink, tr. (1) Lochem 26.05.158
59. Gertken Jansen Tiessink, geb. Lochem ca. 1565, overl. Lochem 25.04.1626 (zie ook 19.)
60. Garrit Luikens Hassink, geb. Barchem ca. 1535
62. Lambert ten Kotte, geb. Stadtlohn (Duitsland) ca. 1550, tr.
63. Marie, geb. ca. 1555

Kwartierstaat Hendrik
1.      Hendrik Enserink, eerder Brinkerhof, geb. Vorden op Brinkerhof ca. 1693, overl. Vorden 06.07.1751, tr. Vorden 08.05.1728 Anneken Veltmaat (zie boven).
Ik stam niet alleen van deze Hendrik af, maar ook van zijn zuster Teuntjen.
2.      Hermen Lucassen Brinkerhof / Klein Smeenk, geb. Vorden ca. 1657, overl. >1736, tr. Vorden 26-10-1690
3.      Elsken Jansen Joink, geb. Vorden <1667, overl. Vorden 08.12.1748


Een straatnaam in Vorden herinnert aan boerderij Brinkerhof

4.   Lucas Jansen Smeenk, geb. Vorden ca. 1633, overl. Vorden 25.10.1692
6.      Jan Bartels Joink, geb. Vorden ca. 1633, overl. Vorden 25-10-1692, tr. (2) Vorden 1667 Beernten Arnt Hilverink, tr. (1) Vorden 01.02.1657 
7.      Essele Hendriks Hassink, geb. Vorden ca. 1635, overl. <1667
12.  Bartolt Gerritsen Joink, geb. ca. 1600, overl. Vorden >10.02.1674. Woont eerst op het Onland, maar verhuist uiterlijk in 1638 naar Joink (Baakseweg 12, Vorden-Veldwijk), tr. ca. 1624
13.  Anna Jansen, geb. ca. 1605, overl. Vorden >21.01.1658
14.  Hendrick Derks op Hassink, geb. Vorden ca. 1600, overl. Vorden >08-10-1674, tr. ca. 1630
15.  Lijsbet, geb. Vorden ca. 1605, overl. >1671
28.  Derck Obbekink op Hassink, geb. Vorden ca. 1560, overl. Vorden <22.02.1633
52.  Willem Obbekink, geb. ca. 1520, overl. Vorden <25.02.1581

Mijn afstamming van Anneken Veltmaat en Hendrik Enserink/Brinkerhof via hun dochter Esselina
1.     Esselina Hendriks Enserink, ged. Vorden 22.05.1729, overl. Baak 23.04.1796, tr. Steenderen 25.11.1652, 23 jaar oud, met Jan Berendsen Harenberg, 36 jaar oud, geb. Baak 00.09.1716, overl. Baak 19.09.1799; zoon van Berend Peters Harenberg (Baak ca. 1685-1752) en Geertje Lammers (ca. 1690-Baak 1749).
Esselina en Jan wonen op Harenberg (Schooldijk 6, Baak). Zij zijn ook voorouders van Bennie Jolink. Hij stamt af van hun zoon Garrit.
2.     Hendrik Harenberg, geb. Baak, ged. 19.05.1760, overl. Baak 27.03.1830, tr. Steenderen 14.08.1796, 36 jaar oud, met Aaltjen Wentink, 23 jaar oud, geb. Baak 22.03.1773, overl. Baak 03.07.1843; dochter van Arent Wentink (1737-1781) en Janna Hendriks Nijland (1740-1800). Arend en Janna wonen op Meggelshuis (Beukenlaan 9, Baak).
3.     Berendina Harenberg, geb. Baak 19.05.1807, overl. Empe 02.06.1876, tr. Zutphen 29.04.1835, 27 jaar oud, met Jan Frederik Langenberg, 25 jaar oud, geb. Empe 14.04.1810, overl. idem 26.03.1881; zoon van Evert Jan Langenberg (Empe 1786-1841) en Hendrika Jansen Jebbink (Warnsveld 1788-Empe 1867)
4.     Everdina Johanna Langenberg, geb. Voorst 02.02.1836, overl. idem 02.04.1914, tr. Brummen 30.04.1864, 28 jaar oud, met  Marinus ten Broek, 23 jaar oud, geb. Voorstonden 30.07.1840, overl. op boerderij Groot Leusveld (Leusvelderweg 2, Empe) 16.04.1914. Ze overlijden slechts 14 dagen na elkaar; zoon van Willem Derk ten Broek (Voorst 1799-Empe 1881) en Aaltje Harms Smit (Beekbergen 1795-Empe 1874)
5.     En mijn grootouders:
Aleida Berendina ten Broek, geb. Empe 13.10.1868, overl. Voorst (De Pannekoek, Oudhuizerstraat 16) 06.06.1937, tr. (2) Voorst 26.08.1911 Jan Hummelman, geb. Gorssel 19.10.1873, tr. (1) Steenderen 20.04.1906, 37 jaar oud, met Harmen Garritsen, 36 jaar oud, geb. Toldijk 07.08.1869, overl. Toldijk (Grote Hietcole, Hoogstraat 10) 20.07.1909; zoon van Arend Gerhard Garritsen (Toldijk 1840-1910) en Tonia Johanna Hartman (Toldijk 1847-1911)

Een eerdere versie van dit artikel verscheen in OTGB - Oostgelders Tijdschrift voor Genealogie en Boerderijonderzoek, 2016-2

Met dank aan mr. A.C.J. (Arnoud) Viersen voor enkele waardevolle aanvullingen

Bronnen (naast de gebruikelijke registers):
·         G. Hesselink, Stamreeks Korterink / Joostink / Veltmaat, OTGB 95.15
·         KRO-programma Brieven boven water, dd 08.05.2011 (terugslag bij te veel kruit)
·         NTR-programma Verborgen Verleden, dd 14.04.2012 (voorouders Bennie Jolink)
·         J. Renema , Familiehuwelijken alom, OTGB 95.12. Daarin onder meer als bron: Interrogatoria en Kondschappen (SAZ) dd 16.8.1734.

Boerderij Steenweert in Bronkhorst

Tot 1886 staat aan de rand van Bronkhorst, in de bocht richting het veer, boerderij Steenweert. Het heeft niet veel gescheeld of de naam van deze boerderij was mijn achternaam geweest. En ooit werden de bewoners door de sterke arm het pand uitgezet.

De boerderij stond iets voorbij het welbekende Huis Ophemert oftewel het Hoge Huis. Op het toenmalige perceel staan nu twee boerderijen, met de adressen Bovenstraat 18 en 20. Het Hoge Huis en Steenweert waren van elkaar gescheiden door (restanten van) de oude stadsmuur en de stadsgracht. Waar deze de straat kruisten, stond een van de twee stadspoorten die Bronkhorst ooit kende, de Veerpoort. Steenweert stond dus aan de buitenkant van gracht en poort.

We weten weinig over het pand zelf, alleen dat het gebouwd moet zijn (ver) voor 1749. Mogelijk was het, net als Huis Ophemert, een stenen huis. De naam Steenweert zou kunnen duiden op een ‘stenen wering’, een verdediging tegen het water van de IJssel of tegen andere indringers. De boerderij lag immers bij de toegangsweg tot het stadje.

We weten wel iets over de relatieve waarde van het pand, althans in het jaar 1832. Op de Tarieflijst voor de heffing der grondbelasting van dat jaar valt het huis in klasse 1, de hoogste klasse. Het tarief bedraagt 36 gulden. Ter vergelijking: het Hoge Huis zit ook in deze klasse, maar dan met een tarief van 54 gulden.

Kadasterkaart van Bronkhorst anno 1832. Het perceel met /// is Steenweert met tuin en boomgaard (het huis lag op de hoek), met \\\ het Hoge Huis (huis en tuinen). Ter oriëntatie: het perceel met XXX is De Gouden Leeuw met brouwerij.

De eigenaren

Voorafgaand aan het jaar 1749 is het huis eigendom van ‘frau Geerligs, ook Gertjen Mentink genaamd’ en haar kinderen ‘Willem Mentink, Geerlig Geerligs en hun zuster Berendina’. De woorden ‘huis’ en ‘boerderij’ zijn in die tijd bijna identiek. Er is buiten de steden nauwelijks een huis dat niet tevens een boerderij is.

1749. In juli kopen mijn voorouders Arend Jansen en Grietien Garritsen het pand, dat hier in de koopakte beschreven staat als ‘een huis met twee hoven, één voor en één achter gelegen (…), alhier in deze Bannerie en Graafschap Bronkhorst aan de Veerstraat gelegen’.[1] De Veerstraat is de toenmalige naam van de Bovenstraat.
Arend is de veerman van het Bronkhorsterveer, Grietien de dochter van de herbergier van De Gouden Leeuw. Ze wonen in het Veerhuis.

1762. Arend Jansen is inmiddels overleden. Steenweert is nu gezamenlijk eigendom van voorvader Gerrit Arends (ca. 1720-1808) (2/3e deel) en zijn zuster Johanna Arends (1/3e deel), zoon en dochter van Arend en Grietien. Gerrit is in 1751 getrouwd met mijn voormoeder Anna Maria Huetink (ca. 1725-1789). Eerst is hij ook veerman, maar later kiest hij voor het boerenbestaan. Hij gaat dan echter niet wonen in zijn deels ‘eigen’ huis, maar pacht boerderij Steenbergen (Bakerwaardseweg 7, Bronkhorst). 
Johanna Arends (ca.1715-1785) woont met haar man Otto Huetink (broer van Anna Maria) op de Vree (J.F. Oltmansstraat 17, Steenderen). 

1787. Gerrit Arends koopt uit de nalatenschap van zijn inmiddels overleden zuster Johanna haar ‘derde gedeelte van huis, hof, land- en weigrond in en onder Bronkhorst gelegen’. Hij is daarmee nu enig eigenaar.[2]

1808. Gerrit Arends overlijdt. Steenweert, hier omschreven als ‘huis en hof  no. 11 Richtershuis’, komt nu in handen van zijn zoon, mijn voorvader Garrit Garritsen (1755-1832).[3]
Garrit is de enige van de vijf kinderen in het gezin die zijn vader heeft overleefd. In 1797 is hij als 42-jarige getrouwd met de dan 25-jarige Catharina Gerritsen (1772-1851) uit Spankeren. Samen wonen ze op Steenbergen, waarvan ze de pacht hebben overgenomen. Tussen 1810 en 1812 verhuist het gezin echter naar Steenweert. De boerderij die jarenlang verpacht is geweest, wordt nu door de eigenaar zelf betrokken. Wonen en bezit vallen vanaf dit moment samen.

1832. Garrit Garritsen overlijdt op het adres ‘Huis no. 102’[4], de aanduiding van dat moment. Hetzelfde huis dat vanwege de te betalen overdrachtsbelasting in de Memorie van Successie staat die na zijn overlijden is opgemaakt: ‘het huis nr. 102 met erf en zaadberg’. Weduwe Catharina wordt nu enig eigenaar. In 1832 heeft het zojuist ingestelde Kadaster ook voor het eerst kaarten gemaakt waarmee de relatie perceel-eigendom valt te achterhalen. De exacte ligging van het huis wordt daarmee duidelijk.

1832-1851. In 1851, na de dood van moeder Catharina, blijkt dat de derde zoon, Arend Garritsen (1804-1874), ergens in deze periode zijn vaders helft van Steenweert in zijn bezit heeft gekregen. Arend is in 1842 getrouwd met Johanna Gosselink (1811-1864). Zij komt van boerderij Fokkingsbult (Broekstraat 13, Baak). 
Arend is in 1832 niet aanwezig geweest bij de afhandeling van de nalatenschap van zijn vader. Dit omdat hij als schutter van de 'mobiele schutterij' in garnizoen ligt te Bladel (NB). Hij maakt kennelijk deel uit van het leger tijdens en na de Belgische revolutie (1830): de succesvolle opstand van de zuidelijke Nederlanden tegen de Nederlandse overheersing onder koning Willem l, waarna België onafhankelijk wordt. H. Addink schrijft hierover: ‘Op 15 november 1830 zijn tussen de 60 en 70 schutters van hier (= Steenderen) vertrokken wegens het oproer en afvallen der Belgen en hebben met meer andere schutters tot in het voorjaar 1831 in Zutphen gelegen, en zijn toen naar Noord-Brabant vertrokken. Zij zijn 30 augustus 1834 voor het grootste gedeelte met onbepaald verlof teruggekomen, ruim 60 personen, die op de 15e september feestelijk zijn onthaald op brood, boter, kaas en bier.’ (Aantekeningen van oudheden (...), OTGB 1989, p. 29)

1851. Weduwe Catharina sterft. Arend erft nu ook zijn moeders helft van ‘huis, erf en boomgaard (…) in Bronkhorst’. In haar testament uit 1841 heeft Catharina nadrukkelijk bepaald dat ‘haar onroerende goederen niet gevoeglijk tussen alle kinderen kunnen verdeeld worden, (maar dat) het haar begeerte en verlangen is, dat haar zoon Arend (…) in het genot en bezit blijft van haar onverdeelde helft van de (…) onroerende goederen, alsmede haar roerende goederen, uitgezonderd haar kabinet, klederen, lijfstoebehoren en lijfssieraden, goud, zilver en een bed.’ Hopelijk zal dit geen aanleiding zijn geweest tot onmin in de familie. Gelukkig komen de oudste twee zonen ook goed terecht. Beide trouwen een weduwe + boerderij in Toldijk: zoon Garrit wordt boer op de Middelbeek (Zuphen-Emmerikseweg 4) en zoon Harmen, mijn voorvader (nr. 16), op de Grote Hietcole (Hoogstraat 10).

1864. Johanna Gosselink sterft. Haar deel van het gezamenlijke eigendom wordt gërfd door haar vier minderjarige kinderen. Het onroerend goed behelst onder meer ‘de helft van  huis, erf, boomgaard’. Steenweert heeft dan als aanduiding ‘Bronkhorst, Wijk 13, no. 3’

1874. Weduwnaar Arend Garritsen overlijdt. Zijn dan nog drie levende dochters erven zijn deel van Steenweert. De getrouwde dochter Catrina Hendrika (1843-1911) woont dan onder Hengelo. De ongehuwde Gerritjen (1849-1890) en Aleida Johanna (1851-1916) blijven in het huis achter.

1880. Gerritje Garritsen is inmiddels getrouwd en vertrokken naar Warnsveld. Aleida Johanna is dienstbode en zal in 1883 in Zutphen trouwen. Tijd dus om Steenweert van de hand te doen. Koper is buurman Breukink van Huis Ophemert oftewel het Hoge Huis.

1886. Breukink breekt de boerderij af. Het huis moet minimaal zo’n 150 jaar oud zijn geweest, maar mogelijk nog ouder.

Bij de boerderij horen diverse percelen land. Deze lagen niet dichtbij, maar verspreid in de omgeving: bouwland op de Covik en in de Bakerwaard, hooi- en weideland in de Bronkhorsterwaarden, diverse percelen langs de huidige Onderstraat aan de rand van Bronkhorst, en enkele hoven aan de Molenstraat. En dat zonder de tegenwoordige geneugten van de techniek, zoals tractoren.

Detail van de kadasterkaart: nr. 273 is Steenweert, 274 boomgaard en tuin; 271 is Het Hoge Huis

De bewoners (voor zover bekend)

Voor 1750. De eerste ons bekende bewoner is Theodorus Wolterbeek, rechter van Steenderen van 1739 tot aan zijn dood in 1750. Door hem kreeg het huis de naam Richtershuis. Zelfs nog tot in 1808 wordt het huis als zodanig aangeduid. Zo blijft zo’n naam aan een huis kleven.

1752. Isabella Schoonhoven, weduwe Wolterbeek  is na de dood van haar man in het huis blijven wonen. Bij het overlijden van hun zoon Jan in 1752 staat als notitie: ‘overleden in het Richtershuis’.[5]

1762. Steenweert wordt gepacht door Gerrit Buenink en Aaltjen Donderwinkel. Eigenaar Arend Jansen blijkt nog 221 gulden pacht van hen tegoed te hebben, maar is inmiddels overleden. Zoon Gerrit Arends handelt zijn nalatenschap af. Om ‘reden van genegenheid’ scheldt hij het paar 16 gulden van de schuld kwijt. Het openstaande bedrag wordt alsnog betaald.[6] Hun wordt echter wel de pacht opgezegd.

1763-1770. Met Sint Peter (oftewel 22 februari, de gebruikelijke datum voor pachtwissel) 1763 komen er nieuwe pachters: Sweer Hendriks Harenberg (geb. 1719) en Aaltje Wunnink. Het paar heeft dan drie kleine kinderen. Het vierde zal op Steenweert geboren worden.
Ieder huis heeft zijn kruis en dat is ook hier zeker het geval. Of het onwil is, onvermogen of wat dan ook: deze pachters bezorgen met hun gedrag de eigenaren Gerrit Arends en zijn zwager Otto Huetink de nodige hoofdbrekens.
Sweer en Aaltje hebben de boerderij gepacht voor een periode van 6 jaar. In 1769, aan het einde van deze periode, weigeren ze echter te vertrekken. Bovendien hebben ze over de laatste drie, vier jaar hun pacht niet betaald.
‘Hij heeft durven verstouten daar op te blijven’, aldus Garrit voor de rechtbank. In plaats van te betalen en daarna de boerderij te verlaten, heeft Sweer zich gedragen als een ‘onwettige possesseur (eigenaar) en als een halsstarrige detenteur (eigenaar)’. Tja, men gebruikt soms moeilijke woorden, veelal met een Franse achtergrond. Of dit in die tijd gewone spreektaal is of dat alleen de rechter dit soort woorden gebruikt wanneer hij de verslagen schrijft, we weten het niet.
Beide eigenaren hebben ook ‘ontwaard en vernomen dat de voornaamste goederen, zoals paarden en beesten door een heimelijke vervoering bij avond of nacht of door een fraudulente (bedrieglijke)’actie van de boerderij zijn weggevoerd, hoewel ze ‘stilzwijgend’ tot de gepachte goederen behoren, en bovendien nog dat het huis ‘van binnen bijna geheel onder de voet is bewoond, en dat daarvan eveneens met moedwil een woeste plaats is gemaakt, en van den hof een gemene overloop geworden’. Sweer heeft dus ook nog eens stiekem paarden en koeien ontvreemd die eigenlijk van de eigenaren zijn (of waar zij in ieder geval beslag op hebben laten leggen). Van het interieur van het huis en de tuin schijnt ook niet veel meer over te zijn.

De harde hand moet eraan te pas komen
Gerrit en Otto zien er dus geen heil meer in, zij zien niet ‘dat enige andere bekwamere (geschiktere) middelen rechtens tot een of ander kunnen bij de hand genomen worden, om aan alle verdere kwade behandelingen en frustraties een einde te maken en om alle verdere schade te voorkomen’ .
Daarom verzoeken ze de rechtbank om Sweer te gelasten met zijn vrouw en kinderen en met zijn spullen ‘huis, erf en goed’ te verlaten. Hoe ‘ongaarne’ ze dit ook doen, voegen ze er aan toe.
De eigenaren verwachten dat de huisuitzetting niet zonder slag of stoot zal verlopen (gezien het gedrag van Sweer), en verzoeken daarom het gerecht hierbij aanwezig te zijn. Ook vragen ze of ‘van te voren (…) de nodige maatregelen kunnen worden genomen om in geval van onwilligheid of frustraties of resistentie (verzet) met de sterke hand’ het gezin uit het huis te kunnen zetten. Kort gezegd: of de ME paraat kan staan.[7]

‘…geheel en al, als een onwettigen possesseur of als een halstarrigen detenteur sig gedraagt…’ (1770)

1785. Pachter is Barend Huetink (ca. 1722-1793) (broer van Anna Maria en Otto). Barend is in 1753 getrouwd met Geertruid Hendriks Wijers (+1791)

ca. 1811. Mijn voorouders Garrit Garritsen en Catharina Gerritsen verhuizen van boerderij Steenbergen naar Steenweert. Vanaf nu tot 1880 vallen bewoning en bezit samen.

Het paar woont nog maar kort op de boerderij als in 1812 de ‘naamsaanneming’ plaatsvindt. Wie nog geen vaste achternaam heeft, wordt verplicht er eentje te kiezen. Zo ook onze Garrit. Dit als gevolg van de invoering van de burgerlijke stand door Napoleon. ‘Garritsen’ is slechts een patroniem, een aanduiding afgeleid van de voornaam van de vader. De familienaam die men op dat moment kiest, kan tot op de dag van vandaag niet zo maar gewijzigd worden. Garrit kiest echter niet Garritsen, maar … Steenweert.

De officiële akte hiervan luidt aldus:
‘Voor ons, Maire (burgemeester) der gemeente van Steenderen[8], canton van Doesburg, arrondissement van Zutphen, departement van de Boven IJssel is verschenen Garrit Garritsen wonende onder Steenderen en heeft verklaard aan te nemen voor familienaam de naam van Steenweert en voor voornaam die van Garrit Garritsen te behouden.
Dat hij heeft vier zoons en drie dochters met de namen (…etc.)
Van al hetwelk wij deze akte hebben opgemaakt en op beide registers hebben ingeschreven, voorts door de comparant (Garrit) na gedane voorlezing met ons getekend binnen Steenderen, 18 november 1812, (ondertekend door) H.W. Rasch.’[9]

Dat we de naam Steenweert hier pas voor het eerst zien, is niet vreemd. Ook de naam van herberg De Gouden Leeuw zag ik nergens in oude documenten. We zien Steenweert nog terug in 1817, in een document waarin Garrit genoemd wordt als lid van de Kerkenraad: ‘G. Garritsen Steenbergen op Steenweert’. ‘Steenbergen’ zal nog stammen uit de jaren die hij op die boerderij gewoond heeft.

Garrits handtekening onder de akte van naamsaanneming uit 1812: Garrit Garritsen Steenweert

Steenweert of toch Garritsen
Maar toen … Wat is er gebeurd? Waardoor wordt zijn officiële achternaam alsnog Garritsen? We weten het niet. Het meest voor de hand ligt, dat die naam zo ingeburgerd is dat de plaatselijke ambtenaar niet aan Steenweert kan wennen. Alles gaat nog met de hand en een vergissing is gauw gemaakt. In 1832 staat Garrit in het Kadaster (ook overheid) als Garrit Garritsen Steenbergen, net als in 1817 bij de Kerkenraad.
Hoe dan ook, Garrit heet bij zijn overlijden in hetzelfde jaar 1832 gewoon weer Garrit Garritsen, evenals zijn nazaten.

In het Bevolkingsregister zien we dat in de periode 1823-1826 op Steenweert - naast het gezin Garritsen en de gebruikelijke komende en gaande knechten en meiden - nog twee andere personen inwonen: Derk Hendrik Seesink, schoolonderwijzer (geboren in 1802 te Arnhem) en Hendrik Hoklein, geboren in 1803 in Düsseldorf, van beroep 'rentm' (rentmeester?) en van religie 'menist' (doopsgezind). Dat laatste is een opvallend gegeven gezien de gereformeerde godsdienst die door alle andere bewoners van het pand wordt aangehangen.

Genealogische noot
Mijn afstamming van boerderij Steenweert:
Arend Jansen                        1715 x Grietien Garritsen                
Garrit Arends                         1751 x Anna Maria Huetink
Garrit Garritsen Steenweert  1797 x Catharina Harms Gerritsen
Harmen Garritsen                 1839 x Hendrika Teunissen
Arend Gerhard Garritsen      1868 x  Tonia Johanna Hartman
Harmen Garritsen                 1906 x Aleida Berendina ten Broek
Marinus Garritsen                 1939 x Gerrie Busser
Alice Garritsen

Eerdere versies van dit artikel verschenen in:
  • De Zwerfsteen, periodieke uitgave van de Historische Vereniging Steendern, nr. 2015-4
  • OTGB - Oostgelders Tijdschrift voor Genealogie en Boerderijonderzoek, 2016-2


[1] ORA Bronkhorst PvB, inv. 3, datum 30-07-1749
[2] Steenderen Tutele 3021/798, datum 02-03-1787
[3] ORA Bronkhorst CVA, inv. 2, datum 02-06-1808
[4] Huisnummers worden in de 19e eeuw geregeld gewijzigd. In het Bevolkingsregister  1823-1830 is het huisnummer 44.
[5] Overledenen Bronkhorst (RBS 1436.1): 14-03-1752 Rut in de Richtershuis zijn zoon genaamd Jan, begraven (Theodorus Wolterbeek werd Rut genoemd.)
[6] ORA Bronkhorst PvB, inv. 4, datum 25-02-1762
[7] ORA Bronkhorst CVA, inv. 1, data 14-02-1770 en 24-03-1770
[8] Bronkhorst is dan al deel van de gemeente Steenderen.
[9] Nieuw Archief Steenderen (NAS), Aangenomen geslachtsnamen 1812, 0446/1078, akte 66, datum 28-11-1812

Boerderij de Grote Hietcole in Toldijk

De (Grote) Hietcole is van oudsher de naam die hoort bij het adres Hoogstraat 10 te Toldijk. Al in 1684 wordt de boerderij in een akte genoemd: katerstede de Hietcole. De aanduiding ‘katerstede’ wil zeggen dat het om een kleine boerderij gaat. Ze kent een bewogen bewonersgeschiedenis.

De Grote Hietcole 1860-1973 (foto van een schilderij, eigendom van Hans Offenberg)
Lubbert Jansen, een moeilijk heerschap
Genoemde akte uit 1684 heeft betrekking op het overlijden van de toenmalige bewoner/pachter, Joost Jansen. Zijn vrouw, Elsken Berends, en hun twee zonen Jan en Berend Joosten blijven achter. Elsken treurt niet lang: al drie maanden later komt er een nieuwe man in huis, Lubbert Jansen uit Vorden. We zullen Lubbert leren kennen als een moeilijk heerschap.

De Hietcole is dan eigendom van Frans Cuijper van Holthuijsen, burgemeester van Deventer. Althans tot 1698, want dan koopt bovengenoemde Lubbert de boerderij. Vanaf dan verschijnt deze in de boeken ook onder de naam Lubbert Jansenstede.

Het gaat Lubbert Jansen goed, want in 1715 zit hij zo in de slappe was dat hij ook de Spittaeler Hofstede (huidig adres: Hoogstraat 4) koopt. Nu wil het geval dat de eerdergenoemde (stief)zoon Berend Joosten sinds 1712 de pachter is van die Hofstede. Pachten van je stiefvader, het zou een bron van problemen kunnen zijn, en dat is het dan ook in dit geval.

Een conflict met stiefzoon Berend Joosten
Het bedoelde conflict tussen Berend Joosten en zijn (stief)ouders zal uiteindelijk gevolgen hebben voor de pacht van de Grote Hietcole. Dat zit zo.

Berend heeft bij de eerdere eigenaar van de Spittaeler Hofstee nog een pachtschuld open staan. Of hij zijn stiefvader Lubbert Jansen, de nieuwe eigenaar, netjes betaalt, weten we niet. Wel dat Lubbert het nodig vindt om drie jaar na aankoop van de Spittaeler Hofstee zijn stiefzoon Berend de pacht op te zeggen. Berend zal de Spittaeler Hofstee per Petri 1719 moeten verlaten (Petri = Sint Peter oftewel 22 februari, de gebruikelijke datum voor pachtwissel).

Berend is daar niet blij mee en slaat dan ook hard terug. Kennelijk zit er nog oudzeer wat betreft de verdeling van de nalatenschap van zijn eigen vader Joost Jansen. Heeft Berend wel gekregen waar hij recht op heeft? Hij denkt van niet en eist daarom via het gerecht een ‘authentieke kopie’ van de beschrijving van die nalatenschap die destijds na dat overlijden in 1684 opgemaakt zou moeten zijn. Stiefvader Lubbert moet deze akte in zijn bezit hebben, maar kennelijk weigert deze dat document aan zijn stiefzoon te overhandigen of … het bestaat helemaal niet. Als de plaatselijke schout Berends verzoek aan Lubbert overhandigt, antwoordt deze: ‘‘t is wel, ik meen het wel richtig te maken’.

Maar dat gaat niet lukken. De akte lijkt er inderdaad niet te zijn, want enige maanden later beschuldigt Berend zijn moeder Elsken Berends er van destijds met Lubbert hertrouwd te zijn zonder een en ander goed te regelen. Iets wat ‘ingevolge het landrecht dezer graafschap’ verplicht is. De familieverhoudingen lijken niet optimaal, daar aan de Hoogstraat nummer 10.

De Spittaeler Hofstee
Slechts enkele dagen voor de datum waarop hij de Spittaeler Hofstee zou moeten verlaten, doet Berend Joosten een tweede zet. Hij betoogt voor het gerecht dat stiefvader Lubbert Jansen destijds bij de koop de geldende pachtovereenkomst heeft overgenomen. Daarin staat dat Berend er nog tot ten minste 1721 mag blijven wonen. Hij hoeft dus niet te vertrekken.

Daar zit Lubbert mooi mee, want inmiddels had hij de Spittaeler Hofstee per Petri 1719 al aan ene Jan van Grol verpacht, en wel voor een periode van 12 jaar. Wat nu te doen? Lubbert weet het goed gemaakt: hij biedt Jan van Grol in plaats hiervan zijn eigen boerderij, de Hietcole, aan, ‘met alle landerijen daaronder gehorende’. Lubbert moet op dat moment al zeker 60 jaar oud zijn, dus hij wilde het misschien toch al wat rustiger aan gaan doen.
En zo zijn we weer terug bij de Hietcole. Twee jaar later blijkt, dat genoemde Jan van Grol zijn pacht niet aan Lubbert betaalt. Hij heeft daar meerdere redenen voor. Zo laat Lubbert Jansen zijn koeien (Lubbert boert dus toch nog) al van het begin af aan in een door Jan gepacht weiland grazen. Ook maakt Lubbert ‘misbruik’ van een kamer. Kennelijk wonen Lubbert en Elsken op de Hietcole in een kamer die onderdeel uitmaakt van het door Jan gehuurde. Dan heeft Lubbert ook nog de rogge van door Jan gepachte grond laten maaien en zich toegeëigend.
Om te voorkomen dat Lubbert ook nog zijn boekweit inpikt, schakelt Jan de rechtbank in. Hij heeft bij deze zaak de hulp van maar liefst twee advocaten ingeroepen. De spanning binnen de muren van de Hietcole zal (weer) hoog opgelopen zijn.

De tweede stiefzoon, Jan Joosten
Jan van Grol heeft de strijd kennelijk toch opgegeven, want in 1723 blijkt Lubbert Jansens andere stiefzoon, Jan Joosten, inmiddels de pachter van de Hietcole te zijn. Ook híj moet nu pacht betalen aan zijn stiefvader.
Bij testament is bepaald dat Jan ‘Katerstede de Hietcole’ na de dood van zijn moeder zal erven. Maar ook dat ‘zo door krijg of brand – ’t welk God verhoede – het huis kwam te verongelukken, zo zal Lubbert Jansen niet gehouden wezen ’t zelve wederom te laten optimmeren’. Mocht de Hietcole door oorlog of brand verwoest worden, dan is Lubbert niet verplicht de boerderij te herbouwen.

Vier jaar later, in 1727, erft Jan Joosten inderdaad de Hietcole. Hij is getrouwd met Gerritje Breukink uit Steenderen. Ze krijgen een dochter en een zoon, Aaltje en Joost Jansen. Jan zal niet lang van zijn eigendom hebben kunnen genieten, want in 1734 blijkt hij al te zijn overleden. Zijn dan ruim 45 jaar oude weduwe Gerritje hertrouwt in dat jaar met de nog piepjonge Egbert Derks Weideman uit Wichmond.
Ruim 20 jaar later blijkt ook Gerritje Breukink overleden. Haar kinderen Aaltje en Joost Jansen bezitten nu elk een kwart, stiefvader Egbert de helft van de Hietcole. Ook nu is er weer een conflict. In juli 1748 zegt Aaltje Jansen haar stiefvader Egbert de pacht op van haar deel. Hij zal de boerderij tegen Petri 1749 moeten verlaten, zo eist ze. Stiefvader lijkt te moeten wijken voor Aaltje zelf. Toevallig trouwt ze in ditzelfde jaar, en wel met Derk Nijkamp. Alweer zal het niet echt gezellig geweest zijn in de Hietcole.

Egbert Weideman en zijn stiefkinderen Joost en Aaltje
Egbert blijkt toch te mogen blijven. Het blijft echter rommelen. Een paar jaar later wordt Egbert weer de pacht opgezegd, nu door zijn stiefzoon Joost Jansen. Hij dient de Hietcole te verlaten voor Petri 1753. Egbert antwoordt de schout die hem het bericht heeft meegedeeld: ‘Het is goed, ik zal van de boerderij afgaan, maar op mijn portie dat ik daar aan heb, blijven wonen.’ In juni 1753 geeft Egbert zich dan toch gewonnen. Hij verkoopt zijn deel van de ‘Lubbert Jansenstede of de Hietcole’ aan zijn stiefkinderen Joost en Aaltje Jansen.

Via enkele omwegen wordt de boerderij in 1787 voor ¾ geërfd door Johanna Geertruid Jansen, nazaat van Joost Jansen, en haar man Hendrik Resink, smid te Zutphen. Derk Nijkamp, sinds 1765 weduwnaar van Aaltje Jansen, later van Anna Geertruid Joosten, verkoopt in 1791 zijn deel aan Jan Russer, ook een voorvader van mij. Die laatste bezit ook de Grolsplaats, Hoogstraat 2.
In 1832 bezitten de Resinks de gehele Hietcole. Die familie verkoopt de boerderij uiteindelijk in 1844 aan de pachter Harmen Garritsen. Daarmee is de Hietcole 146 jaar lang, van 1698 tot 1844, in dezelfde familie gebleven. Als bewoner is de familie echter al in 1784 vertrokken.

Berend Klein Lenderink
Vanaf dat jaar 1784 wordt de Hietcole verpacht aan Berend Klein Lenderink en Christina Jansen. De boerderij wordt vanaf dat moment ook wel Lenderinkstede genoemd.
Berend is in 1744 geboren in Hengelo, maar heeft daarna in Nijmegen gewoond. Misschien als soldaat, want Nijmegen was een garnizoensstad. Christina komt uit Steenderen, maar woonde voor haar trouwen een tijdje in Rotterdam. Mogelijk als dienstmeid. 
Bij hun huwelijk in 1780 heeft Christina al een kind, Hendrica. Dit meisje zit tijdens de huwelijkssluiting naast haar moeder, zo staat in het trouwboek vermeld. Het is een ‘onecht’ kind, oftewel buitenechtelijk, want buiten een huwelijk verwekt. 
Maar er zijn aanwijzingen dat Berend wel degelijk de vader is. In 1773 en 1776 wordt door Christina meerdere keren beslag gelegd op zijn bezittingen om zo geld van hem te verkrijgen voor de kraamkosten en voor het onderhoud van het kind. Dit doet ze op basis van een uitspraak van het Hof van Gelre (volgens ener Hoves sententie). De rechter is er dus aan te pas gekomen.
Bijzonder daarom dat dit paar enkele jaren later met elkaar trouwt. 
Christina Jansen sterft al in juni 1785. Ze laat drie kleine kinderen achter. 
Berend hertrouwt vier maanden later alweer, 41 jaar oud, met de 25-jarige Vordense Janna Luunk. Dit nieuwe paar zal samen maar liefst nog 9 kinderen krijgen.

Ook aan deze Berend gaan de conflicten binnen de familie van de eigenaren niet voorbij. Zo wordt hem in 1786 de pacht opgezegd ingaande Peter 1787. Dit door eerdergenoemde Aaltje Jansen, die voor een kwart eigenaar blijkt te zijn. Berend moet ‘inruimen zo naar landrechten behoort’. Maar het gaat uiteindelijk (weer) niet door. Berend zal op de Hietcole blijven wonen totdat hij in 1813 sterft. 


De volgende pachter
Berends zoon Arend Klein Lenderink wordt de volgende pachter. Naast boer blijkt hij ook karreman. Dat is iemand die kar en paarden verhuurt. In 1829 trouwt hij als 38-jarige met de 23-jarige Hendrica Teunissen. Hendrica is opgegroeid op de Kleine Bremerstede (huidig adres: ZE-weg 36, Toldijk).
Arends broer Jan woont bij hen in. Die is er echter niet aldoor, want hij is schutter in het leger. Zo is hij in 1832 als zodanig ‘gecantoniseerd in het kamp bij Oirschot onder de derde Compagnie van het tweede bataljon der tweede afdeling Mobile Gelderse Schutterij’. Jan maakt kennelijk deel uit van het leger tijdens en na de Belgische revolutie (1830): de succesvolle opstand van de zuidelijke Nederlanden tegen de Nederlandse overheersing onder koning Willem l, waarna België onafhankelijk wordt. H. Addink schrijft hierover: ‘Op 15 november 1830 zijn tussen de 60 en 70 schutters van hier (= Steenderen) vertrokken wegens het oproer en afvallen der Belgen en hebben met meer andere schutters tot in het voorjaar 1831 in Zutphen gelegen, en zijn toen naar Noord-Brabant vertrokken. Zij zijn 30 augustus 1834 voor het grootste gedeelte met onbepaald verlof teruggekomen, ruim 60 personen, die op de 15e september feestelijk zijn onthaald op brood, boter, kaas en bier.’ (Aantekeningen van oudheden (...), OTGB 1989, p. 29)

Hendrica hertrouwt
Negen jaar later al, in 1838, sterft Arend Klein Lenderink, nog geen 47 jaar oud. Zijn huwelijk is kinderloos gebleven. Een klein jaar later hertrouwt Hendrica met Harmen Garritsen. Hij komt van boerderij Steenweert in Bronkhorst (gesloopt in 1886, huidig adres: Bovenstraat 18-20). Het paar krijgt vier kinderen.

Volgens het bevolkingsregister woont er vanaf 1840 een tweede gezin op de Hietcole: Veearts Johan Hendrik August Baumhove uit het Duitse Pruisen, zijn Zutphense vrouw Anna Cornelia Dammers en hun twee kinderen. Vijf jaar later vertrekt dat gezin naar ’s Heerenberg. Misschien huren ze een deel van de boerderij. Het zal de kas mogelijk aardig gespekt hebben, want … zoals eerder genoemd, in 1844 kopen Harmen en Hendrica de Hietcole van de Resinks. Ook kopen ze grond aan de Kruisbrinkseweg.

In 1857 sterft Harmen, 51 jaar oud. De vier kinderen zijn op dat moment tussen de 17 en 12 jaar oud. Weduwe Hendrica gaat moedig alleen verder. Zo moedig, dat ze in 1860 zelfs aan het bouwen slaat. Het Kadaster spreekt van ‘bijbouw’. Zeer waarschijnlijk is de boerderij toen uitgebreid en ontstond de vorm die we hierboven op de foto kunnen zien. Die lijkt immers niet op een katerstede, maar meer op de Gróte Hietcole zoals later de naam zal luiden. De boerderij telt naast een woonkeuken en een 'grote' kamer, vier slaapkamers beneden en twee boven. Die laatste twee zijn via een trap op de deel te bereiken en in gebruik voor de knechts. Rond 1973 is deze boerderij afgebroken.

Opvolger Arend Garritsen
Harmens zoon Arend Gerhard Garritsen blijft op de boerderij en trouwt in 1868 met Tonia Johanna Hartman. Zij is opgegroeid op boerderij Rougoor (Holtslagweg 4, Baak). Een jaar later wordt hun enig kind geboren, zoon Harmen. Arends broer Peter Herman trouwt in 1869. Moeder Hendrica heeft voor hem boerderij De Kruisbrink gebouwd (Kruisbrinkseweg 7, Toldijk) op de eerder gekochte grond. Zelf verlaat ze dan de Grote Hietcole en gaat bij deze Peter Herman inwonen. Op De Kruisbrink wonen anno 2016 nog steeds nazaten van Harmen Garritsen en Hendrica Teunissen, hoewel ook hier de boerderij inmiddels vervangen is door nieuwbouw. Het is nu een boerderijwinkel, www.dekruisbrink.nl, uitgebaat door mijn achterachterneef Dick Garritsen.

Mijn grootvader Harmen Garritsen 1869-1909

Rond 1870 nemen Arend en Tonia een ‘commensaal’ (kostganger) in huis, kleermaker Jan Vels. Er is nu toch ruimte genoeg. Jan is 64 jaar oud en geboren in Zelhem. Hij zal minimaal 10 jaar blijven. In 1876 komt er nog iemand bij: de uit Doesburg afkomstige onderwijzer Carel Wilhelm Gerhard Pieter van Oeveren. Carel blijft anderhalf jaar.
Beide ‘inwoners’ zullen in pension zijn geweest. In de Grote Hietcole is geen aparte woonruimte met een eigen ingang. Er is slechts de voordeur en de achteringang via de deel.

De enige zoon trouwt
In 1906 trouwt Arends enige zoon Harmen Garritsen op 36-jarige leeftijd met Aleida Berendina ten Broek. Ze komt uit Empe (Voorst) en is ook 36. Zij trekt in op de Grote Hietcole. Harmens ouders blijven echter eigenaar van de boerderij en bijbehorende grond. Dat is vreemd. Meestal neemt de zoon de boerderij in zo'n geval over en bedingen de ouders in te mogen blijven wonen. Misschien doordat Harmen problemen had met zijn gezondheid? Op een gegeven moment is hij in ieder geval ziek. Zijn moeder Tonia heeft erg met hem te doen. Tegen de dokter zegt ze op een gegeven moment: 'Dokter, laat het kosten wat het wil, als mijn Harm maar weer beter wordt'. Het mocht niet baten. Harmen overlijdt in de zomer van 1909, slechts 39 jaar oud, zijn beide zoons van slechts 2,5 en 1,5 achterlatend. 
Na Harmens dood ligt er een openstaande rekening van dokter J.J. van Lonkhuyzen, de plaatselijke huisarts. Hij declareert 75 gulden voor behandeling en geneesmiddelen. En eentje van de arts Van der Hoeven uit Zutphen: 20 gulden. We vinden ook een rekening van de werkvrouw: 'een halve dag gewerkt, 35 cent'.



De weduwe vertrekt
Na Harmens overlijden ziet Aleida ten Broek geen toekomst voor haar en haar kinderen in Toldijk. Ook hier is weer sprake van een 'bewogen geschiedenis'. In een aan haar gerichte brief van de Steenderense notaris Beker schrijft hij onder meer 'Na alles wat er voorgevallen is, zijn uw schoonouders niet bereid ...'. Ze gaat met haar kinderen terug naar haar oudershuis in Empe en hertrouwt 1,5 jaar later (in 1911) in Voorst.
Overgrootvader Arend Gerhard Garritsen overlijdt in juli 1910, 70 jaar oud. Al een maand na zijn overlijden wordt er een erfhuis gehouden, waar de ‘levende have, enz.’ oftewel het vee en de landbouwgereedschappen worden verkocht. Op 10 oktober volgt de verkoop van de Grote Hietcole zelf, incl. 11,5 ha. grond; deze wordt bij toewijzing verkocht aan de familie Offenberg. Echter met de voorwaarde dat weduwe Tonia Hartman in de 'grote' kamer mag blijven wonen tot 22 februari 1911.

Ook worden hun drie zitplaatsen in de Hervormde kerk van Steenderen verkocht.

De affiche in A2-formaat die in en rond Steenderen te zien al zijn geweest. gedrukt door Stoomdrukfirma J.H.A. Wansleven te Zutphen (bron: Archief notaris Beker te Steenderen, vindplaats ECAL te Doetinchem)

Graafschap-Bode 1910 (via delpher.nl)
Graafschap-Bode 1910 (via delpher.nl)

Een droevig levenseinde
Overgrootmoeder Tonia Hartman behoudt echter een deel van de tuin en boomgaard. Daar laat ze voor zichzelf een huisje bouwen, dat Hoogstraat 8 als adres krijgt. Later zal achter dit huisje de slagerij van Aalderink worden gebouwd. Het is inmiddels afgebroken.
Tonia zal er zo'n zes weken gewoond hebben, want ze overlijdt al in april 1911, negen maanden na Arend, 63 jaar oud. De Offenbergs hebben op dat moment de Grote Hietcole nog niet eens betrokken.

Sinds haar mans overlijden woont Tonia alleen, inmiddels in een onwennig nieuw huisje. Ze mist er de reuring van een boerderij. Haar zoon, haar enig kind, is twee jaar daarvoor gestorven, de twee kleinkinderen wonen niet meer in de buurt. Het is de vraag of Tonia hen ooit nog gezien heeft, want de onderlinge verhoudingen waren nogal verstoord. En haar zuster en broers heeft ze ook al overleefd, ze is nog als enige over. Zou ze daarom als troost wel eens een borrel hebben genomen? De postbode vindt haar op een zondag dood in de gang. De Graafschap-bode schrijft hierover: ‘Naar het schijnt is de sterke drank, waarvan deze vrouw veel gebruik maakte, niet vreemd aan dit plotseling overlijden’.

Graafschap-Bode 13-04-1911 (via delpher.nl)

Op 15 mei 1911, drie dagen na hun huwelijk, wordt Hendrikus Wilhelmus Offenberg (42 jaar oud) met zijn kersverse vrouw Maria Geertruida Schooltink (33) in het bevolkingsregister ingeschreven op de Hoogstraat 10. Hendrikus komt van boerderij Bekenplaats, Beekstraat 5, Toldijk. Maria uit Steenderen.

Begin jaren zeventig van de vorige eeuw bouwen hun zoon en kleinzoon de huidige woning. De Grote Hietcole wordt afgebroken. Hans Offenberg (geboren in 1948) zet het bedrijf van zijn ouders en grootouders voort. Anno 2020 woont hij er nog.


De familie Offenberg zittend voor De Grote Hietcole (1860-1973) (collectie Hans Offenberg, datum onbekend)

Met dank aan Bertus Rietberg

Over de achtergrond van Harmen Garritsen (1802-1857) die in 1839 op De Grote Hietcole introuwt, kun je lezen in het volgende verhaal
En over door Arend Garritsen (1840-1910) en Tonia Hartman (1847-1911) nagelaten rekeningen in

Genealogische noot
Mijn afstamming van boerderij De Grote Hietcole:
Hendrica Teunissen          1829 x (1) Arend Klein Lenderink
                                          1839 x (2) Harmen Garritsen
Arend Gerhard Garritsen  1868 x  Tonia Johanna Hartman
Harmen Garritsen             1906 x Aleida Berendina ten Broek
Marinus Garritsen             1939 x Gerrie Busser
Alice Garritsen

Eerdere versies van dit artikel verschenen in:
  • De Zwerfsteen, periodieke uitgave van de Historische Vereniging Steenderen, 2015-2 
  • OTGB - Oostgelders Tijdschrift voor Genealogie en Boerderijonderzoek, 2016-1