zondag 15 december 2019

De Van Londens en De Gouden Leeuw in Bronkhorst

Op zoek naar mijn voorouders kwam ik tot mijn grote verrassing ook uit in het historische Bronkhorst, een van de kleinste stadjes van Nederland. Daar vaart nog steeds het Bronkhorsterveer, waarvan een voorvader ooit de veerman was (ca. 1717-1750). Daar staat nog het kerkje waarin een voormoeder in 1789 is begraven.
En daar staat nog de herberg waar voorvader Telleman van Londen in de 17e eeuw de scepter zwaaide: De Gouden Leeuw, met in de openhaard het nog door hem geplaatste tegelplateau. Alle reden om een duik te nemen in de tak van mijn familie die deze herberg generatielang heeft uitgebaat.

Voelbaar verleden
Ik was er al eens eerder geweest en vond het een mooi stadje. Ik had zelfs ooit in De Gouden Leeuw geslapen. Het gebouw intrigeerde me: je kunt er het verleden voelen. Zoals in het hele stadje. Maar nu voelt het toch nog weer anders, nu ik weet dat mijn wortels hier liggen. Dat moet dus wel tussen mijn oren zitten, maar wat geeft het.

Hoe vaak zal Telleman van Londen niet in die oude kelder zijn geweest voor een vat bier? En hoe vaak in het kerkje? De waterpomp op het pleintje heeft hij echter niet gekend. Het had in principe gekund, want de eerste Nederlandse pompen dateren uit de 17e eeuw. Deze pomp is echter van 1964. Op deze zelfde plaats was ooit wel een put, in ieder geval was deze er in 1810 nog. De vroegere put kwam tevoorschijn bij de bouw van de huidige waterpomp: een keurig overkoepeld exemplaar, aangetroffen op een diepte van zo’n anderhalve meter.

De huidige Gouden Leeuw, een rijksmonument, stamt uit het eerste deel van de 17e eeuw, althans het deel boven de kelder dat in oude stukken 'burgemeesterswoning' wordt genoemd, en de ernaast gelegen gelagkamer. Mogelijk zijn de fundamenten ouder, maar de opbouw is destijds door een grote brand in 1633 verwoest geraakt. En niet alleen de herberg: een groot deel van het stadje brandde af.

Herberg De Gouden Leeuw (bron: de herbergier anno 2019)

Hieronder volgt het relaas van zes generaties Van Londen, herbergiers van De Gouden Leeuw tot 1797. In dat laatste jaar moet de jongste generatie de herberg noodgedwongen verkopen.

Generatie 1 - Bartelt van Londen (overl. voor 1631)

Bartelt is de oudste herbergier van de Gouden Leeuw die we kennen. Hij is in ieder geval in zijn tijd een van de burgemeesters van Bronkhorst. Dat was een functie die vaak van vader op zoon overging en nogal eens samenging met het uitbaten van een herberg. 
Toen in 1633 de grote brand uitbrak, was Bartelt al overleden.
Van Londen is een bijzondere achternaam in deze contreien. Het is dan ook niet onwaarschijnlijk dat Bartelt of zijn vader een Engelse immigrant is. Misschien kwam een van hen mee met de Engelse troepen die begin 1582 bij Bronkhorst de Spanjaarden probeerden terug te drijven. Het begin van een maandenlange belegering. Ook toen brandde het stadje grotendeels af. Onder een loszittende steen in de woning aan de Bovenstraat 10 zijn drie zilveren shillings teruggevonden, uit respectievelijk 1582-1584 en 1604-1605.
In het trouwboek van garnizoenstad Zutphen staan meerdere huwelijken tussen zo'n Engelse soldaat en een jonge deerne uit die stad vermeld. Mogelijk trouwde Bartelt met de dochter van een eerdere eigenaar van de herberg, en werd hij via die weg de uitbater ervan.
De familienaam werd overigens ook wel als Van Lonnen geschreven.

Generatie 2 – Telleman van Londen (overl. na 1666)
Van hem weten we zeker dat hij de uitbater van De Gouden Leeuw was, en daarnaast een van de burgemeesters van Bronkhorst. Niet alleen ging het burgemeesterschap vaak over van vader op zoon, dat was ook het geval bij het herbergierschap. En aangezien Van Londen geen alledaagse familienaam was…
Tellemans eerste vrouw, Hendriksken Geerlichs, sterft jong. In 1651 hertrouwt hij in Arnhem met Wendeltjen Heijman uit de Havikerwaard (tussen De Steeg en Ellecom bij de IJssel). Samen krijgt dit paar in ieder geval één kind, dochter Willemina.
Telleman moet de herberg haast wel van zijn vader hebben overgenomen, want voor iemand van rond de 40 heeft hij in 1650 al een behoorlijk bezit opgebouwd. Dat moet haast (deels) uit de familie afkomstig zijn.

Tellemans bezittingen
De eerste notitie over Telleman vinden we in het Verpondingskohier uit de periode 1643-1651. Dat is een belastingregister voor onroerend goed (vergelijkbaar met onze onroerendezaakbelasting OZB). Daarin lezen we 'Telman van Lonnen, zijn huis, noch een hof na de berge 1 spint gezaaij, noch een bergstede'. Hij bezit dus binnen Bronkhorst een huis, een tuin ter grootte van 1 spint gezaaij (1,7 are) en een (hooi)berg.
Daarnaast is Telleman mede-eigenaar van een stuk land onder Steenderen, de Crabben Cruisbrink genaamd, groot 'vijf schepel gezaaij'. Dat perceel lag ergens tussen Bronkhorst en de Steenderense kerk.
In de Maancedulle van 1655 vinden een een bevestiging van deze eigendom. Een maancedulle is het register van in te vorderen (in te manen, denk aan aanmaning) (belasting)gelden. In dat jaar 1655 blijkt Telleman in 'zijn eigen huis' te wonen, dat wil zeggen dat het huis waarin hij woont, zijn eigendom is. Daarnaast bezit hij dan onder Bronkhorst een hof (tuin), 'een bergstede' en een stuk land met de naam Slotboomken. Dat land is vier 'koeweidens' groot. Daarnaast pacht jij bouwland ter grootte van 'vier molders gezaaij', en weidegrond met een afmeting van in totaal elf 'koeweidens'.
Daaruit kunnen we concluderen dat hij naast een huis - waarvan wij weten dat het tevens een herberg was - ook een boerenbedrijf runde, destijds een 'bouwerij' of 'bouwplaats' genoemd. Dat was niet zo vreemd, want bijna iedereen (buiten de grote steden) had een boerderij(tje), iedereen zorgde destijds voor zijn eigen eten, ook al was men schoenmaker, rechter of onderwijzer, of ... herbergier.

De naam De Gouden Leeuw
Mogelijk dateert de naam van de herberg van na 1800. Ik ben deze in ieder geval nergens in de geraadpleegde stukken tegengekomen. Opvallend, want de namen van andere herbergen in de omgeving, zoals die van Steenderen en Baak, worden er wel in genoemd. 
In ons geval zien we echter alleen maar de aanduiding Huis: het huis van burgemeester Telleman van Londen of het huis van brouwer Garrit Hendriks.
Het oudste bericht dat ik over de naam tegenkwam, staat in een dagboek uit 1870. Daarin wordt de herberg ''t logement waar die leeuw uithangt' genoemd. Een typisch voorbeeld van de manier waarop destijds herbergen werden aangeduid. Kennelijk is het een eeuwenoud gebruik dat zij uithangborden aan hun gevel bevestigden.
In de databank waarin oude kranten doorzocht kunnen worden (www.delpher.nl), waaronder de Graafschap-Bode, vind ik de naam geen enkele keer (wel naamgenoten in Doetinchem en Keppel), en ook niet de naam de Leeuw. In een artikel uit 2009 las ik dat 'deze oude naam' na de restauratie in 1966 in ere is hersteld. Maar wat is oud?

Brouwer en provisor
Telleman is niet alleen herbergier, burgemeester en boer, maar ook brouwer. Vaak ging dat samen. Iedere herberg zijn eigen bier. En zo was De Gouden Leeuw ooit ook een brouwerij. Het voor het bier benodigde water zal hij uit zijn eigen put gehaald hebben die zich op het erf bevond. Begin 2017 kwam deze tijdens de verbouwing van het pand toevallig weer boven water. Men trof de diepe put aan de zijkant van de herberg aan, langs de huidige Onderstraat.
En alsof zijn dagen hiermee nog niet voldoende gevuld zijn, is Telleman in ieder geval in 1658 en 1664 ook nog 'provisor' (boekhouder) van 'het Heilige Geest tot Steenderen en Bronkhorst', een van de twee plaatselijke instellingen ten behoeve van de armen.

Burgemeester
Zoals we al zagen, is Telleman ook 'burgemeester'. Hij is één van de vier burgemeesters van Bronkhorst. In ieder geval in de jaren 1658, 1664 en 1666. Daarbij moeten we echter niet denken aan de huidige functie.
Bronkhorst was een Heerlijkheid. Anders dan elders in het land, waar de ‘overheid’ de zaken regelt, had in Bronkhorst 'de Heer' het voor het zeggen. Hij stelt de regels en handhaaft die ook. Dit zowel op bestuurlijk gebied als op dat van de rechtspraak, hoewel die twee destijds door elkaar liepen. Hij kon dit doen op basis van zijn 'heerlijke' rechten. Hij mag de opgelegde boetes in eigen zak steken. De Heer is zelfs bevoegd de doodstraf op te leggen aan plegers van zware misdrijven, de zgn. halsmisdrijven of halszaken. Aan deze bestuursvorm in Bronkhorst komt pas in 1795 een eind, als de Fransen ons land bezetten.
Om de rechtszekerheid te bevorderen, bepaalde de Heer van Bronkhorst dat zijn richter/rechter samen met vier vertegenwoordigers van de burgerij, de 'burge(r)meesters', het 'gericht' (de rechtbank) van de stad vormden.
Een van deze vier is in zijn tijd dus onze Telleman van Londen. En daarmee is ook verklaard waarom we hem geregeld terugzien in de rol van 'gerichtsman', een lekenrechter/bijzitter.
Na zijn benoeming moest zo’n burgemeester een eed afleggen aan de Heer van Bronkhorst, een eed van trouw. Daartoe wordt zo iemand 'boven ontboden' (op het inmiddels afgebroken kasteel dat wat hoger lag). Zo ging het tenminste bij Tellemans kleinzoon, mijn voorvader Garrit Arends, toen deze in 1754 ook tot burgemeester was benoemd. Garrit, veerman op het Bronkhorster veer, is kennelijk verhinderd op de dag dat deze eed door de gezamenlijke burgemeesters afgelegd moet worden, want er staat geschreven dat hij 'wegens absentie niet heeft kunnen komen'. Gelukkig kreeg hij later een herkansing.

(...) Gerrit Arens boven ontboden – en alle – uitgenomen den laatsten, die wegens absentie niet heeft konnen komen (...)

De brand van 1666
We spraken al over de grote brand in 1633. Ook in het jaar 1666 breekt er in Bronkhorst brand uit: 'een zware brand, aangekomen door een test (ontstaan door een pot) met vuur in het huis van burgemeester Telleman van Londen bij de Steenpoort’. Het zal een drama geweest zijn. Grote kans dat de toenmalige tegels in de openhaard daarbij vernield zijn geraakt. Aangezien het huidige tegelplateau met bijbelse taferelen uit de 17e eeuw stamt, zal Telleman na de brand deze tegels zelf hebben laten plaatsen.
De genoemde Steenpoort - die in de huidige Onderstraat stond, de straat naast de herberg - is een van de twee toenmalige toegangspoorten. De andere is de Veerpoort, aan de andere kant van het stadje, in de richting van het veer.

De uit de 17eeuw daterende tegels met bijbelse taferelen in de openhaard van Herberg De Gouden Leeuw te Bronkhorst (eigen foto)

Generatie 3 - Willemina van Londen (overl. in 1717) en Garrit Hendriks
Zo rond 1685 neemt dochter Willemina de herberg van haar ouders over. Samen met haar echtgenoot Garrit Hendriks. En uiteraard speelt deze laatste de eerste viool, want een vrouw heeft in die tijd nog weinig in te brengen.

Rookverbod
Herbergier zijn is een enerverend bestaan: je maakt nog wel eens wat mee. Een oude wijsheid luidt: als de drank is in de man, is de wijsheid in de kan. Maar ook andere zaken spelen zich af in zo’n min of meer openbare ruimte. Zo gebeurt het volgende tijdens de Bronkhorster kermis van september 1726. Willemina is dan al overleden (in 1717) en Garrit al een oude man.
De zomer weet dat jaar niet van ophouden. Er is daardoor zelfs in deze herfstmaand nog sprake van 'grote extraordinaire droogte en hete zonneschijn'. Daarom is het wegens brandgevaar verboden om op straat te roken. In die tijd zijn veel huizen nog van hout. De herinnering aan de grote branden van weleer zal in het collectieve geheugen van het stadje gegrift zijn geweest. Dat wil men niet nog eens meemaken.
Ondanks het rookverbod worden twee 'ongedempte en uitgeblazen pijpen' op straat gevonden. De schout weet kennelijk wie te verdenken en waar hem te vinden. Hij gaat naar 'het huis van brouwer Garrit Hendriks' (herberg De Gouden Leeuw dus). Daar zit de verdachte inderdaad: Geurt Geurtsen van boerderij Hammink (Bakerwaard). Hij zit er samen met anderen 'op de kamer'. De schout zegt dat hij Geurt al tweemaal op straat heeft gewaarschuwd. Deze is het daar kennelijk niet mee eens, komt 'in oppositie' en roept dat de schout 'liegt als een schelm' en daarna ook nog 'meerdere impertinente woorden over de burgemeesters en zelfs ten opzichte van de Heer dezer jurisdictie'. Vervolgens roept Geurt dat hij buitenshuis wil roken, waarop hij 'met een tabakspijp in zijn mond uit het gezelschap van de kamer over de dorpel buiten het huis is gegaan'.
De aanklager concludeert later voor het gerecht dat al deze 'feiten, excessen en buitensporigheden ten hoogste strafbaar' zijn. Geurt ontkent alles, maar krijgt toch een boete van 50 daalder.
(Denkend aan ons tegenwoordige rookverbod juist bínnen ín gebouwen: een mooi voorbeeld van hoe zaken in de loop der tijd in hun tegendeel kunnen omslaan.)

Testament
In 1728, elf jaar na de dood van Willemina, realiseert Garrit Hendriks zich dat ook hij niet het eeuwige leven heeft. Hij maakt een testament op ten gunste van zijn beide zoons, Hendrik en Telleman. Beiden worden in de tekst zeer geprezen. Vanaf hun kindertijd hebben zij al veel meegeholpen, zo staat geschreven, maar vooral sedert het overlijden van hun moeder hebben zij veel 'kinderlijke affectie en innerlijke liefde' getoond. Uit de na te laten goederen zullen zij vanwege 'knechteloon en andere extraordinaire moeilijkheden' dan ook elk 250 carolusgulden ontvangen. Garrits dochters worden in het testament niet genoemd. Mogelijk zijn zij op een eerder moment bedeeld met een mooie bruidsschat. Dochter Wendelina is dan al overleden. Van Johanna weet ik weinig, alleen dat ze dan nog in leven is. Dochter Grietien, mijn voormoeder, heeft de herberg inmiddels verlaten. In 1715 is ze getrouwd met veerman Arend Jansen en bij hem in het Bronkhorster veerhuis ingetrokken. Dat veerhuis was meteen ook een herberg, en naar verluidt een onderkomen met allure. De ervaring die ze in de ouderlijke herberg had opgedaan, komt dus goed van pas.

Het stukje uit het testament Van Garrit Hendriks anno 1728 waarin beide zonen worden geprezen:
    (...) sedert het overlijden  van gemelte sijn ehevrouw, veele hantreijcking en kinderlijcke affectie en innerlicke liefde
    bewesen hebben (...)

Garrits nalatenschap
Garrit had een vooruitziende blik, want reeds het volgende voorjaar, in maart 1729, blijkt hij overleden. Met dit overlijden is mijn familieband met De Gouden Leeuw verbroken. Bij de boedelverdeling blijkt dat (zoon) 'Telleman van Londen eeuwiglijk en erflijk zal bezitten, behouden en possederen alle ongerede (onroerende) goederen die wijlen Garrit Hendriks en Willemina van Londen levendig en dood zijnde hebben nagelaten zoals het huis met de brouwerij en schuur waarin wijlen Garrit Hendriks en Willemina van Londen hebben gewoond, voorts de hof (tuin) aan de Bargstraat, bargstede (hooiberg), 6/10 parten (delen) in een bongertjen (boomgaardje), een stuk land De Bierle genaamd en een weide met de naam De Enken, voorts alle gerede meubels, gerakheid van het huis, bedden, koper en tin, levendige have (vee), bouwerij (boerderij) en bouwgereedschap, gereed (contant) geld (…), niets van dit alles uitgezonderd (…).
Dat hij, voornoemde Telleman van Londen, daarvoor zal betalen een somma van 3700 gulden.
Dat hij, Telleman van Londen (…), zal betalen alle lasten en schulden van de boedel die als volgt zijn gespecificeerd (o.a.):
·         aan de veerman Arent Jansen (Tellemans zwager) een kapitaal van 500 gulden
·         aan de armen van Bronkhorst 370 caroli gulden
·         aan zijn broer Hendrik Garritsen 250 gulden (zoals bepaald in bovenstaand testament), en daarnaast nog 50 gulden
·         het loon van meiden en knechten ad 57 gulden
Dat voornoemde Telleman van Londen daar bovenop, zowel aan iedere condivident (deelgenoot) als aan hemzelf bovenklederen, linnen en wat zilverwerk dat al door een ieder geprofiteerd en uitgekeerd is (gebruikt wordt en gegeven is), zal betalen:
·         aan Hendrik Garritsen (broer) 368 gulden 8 stuivers
·         aan Arent Jansen (zwager) als man en momber van zijn huisvrouw Grietje Garriten (zuster) 368 gulden 8 stuivers
·         aan Johanna Garritsen (zuster) 368 gulden 8 stuivers
·         aan Hendrik Krimperman (te Haarlem, de weduwnaar van zus Wendelina) 368 gulden 8 stuivers
·         aan hem condivident Telleman van Londen zelf 368 gulden 8 stuivers.’

Generatie 4 – Telleman van Londen II (1692-<1754)
Na Garrits overlijden komt De Gouden Leeuw in handen van Telleman van Londen II, kleinzoon en naamgenoot van de eerdere herbergier. Vreemd genoeg heet hij niet Telleman Garritsen. Dat zou volgens de geldende regel van het patroniem logisch zijn geweest. Zijn vader heet immers Garrit Hendriks? Vreemd, te meer daar zijn broer en zusters wel Garritsen als familienaam (blijven) dragen. Overigens niet te verwarren met mijn eigen achternaam.
Opvallend is ook al de inschrijving van zijn doop in 1692: 'Telleman van Londen, kind van Garrit Hendricks en Willemken van Londen in Bronckhorst'. Niet alleen staat er een achternaam bij de dopeling vermeld, Telleman is ook nog eens het enige kind in dat hele doopboek (periode 1692-1738) bij wie überhaupt een achternaam genoteerd staat. En dan ook nog die van zijn moeder! Bijzonder dat de dominee van dienst hiermee akkoord ging.

De originele doopinschrijving van Telleman II 18-09-1692

Telleman II heeft dus nadrukkelijk de familienaam van zijn moeder gekregen. Maar waarom?
En waarom neemt broer Hendrik de herberg niet over? Hij lijkt immers de oudste zoon te zijn. Hij wordt in het testament als eerste genoemd. Ook wijst zijn voornaam in die richting. De oudste zoon werd immers uit traditie vernoemd naar de grootvader aan vaderskant? En die moet Hendrik geheten hebben (op te maken uit het patroniem van Garrit Hendriks).

Telleman II trouwt tweemaal
In datzelfde jaar 1729 trouwt Telleman II met Elsken Gerrits (geboren in 1703), dochter van Gerrit Jansen (Wijers) uit de Emmer. Na haar overlijden hertrouwt hij in 1742 met Jenneken Hendriks, dochter van wijlen Hendrik Jansen (Wijers), uit Olburgen. Telleman II moet gestorven zijn na 1758. Hij heeft maar liefst elf kinderen en daarmee vele nazaten her en der, waaronder nog diverse in het huidige Bronkhorst en Steenderen.
Net als zijn grootvader, zien we ook hem geregeld in het openbare leven verschijnen: als burgemeester, gerechtsman, diaken, momber/voogd, en ook 'assisteert' hij vrouwen bij rechtszaken. Gehuwde vrouwen mogen (nog heel lang) niet zelfstandig optreden voor het gerecht. Daarom laten ze zich in zo’n geval vergezellen door een 'assistent', een (willekeurige) man.

Hij staat z'n mannetje
Dat deze Telleman ll niet over zich laat lopen, kunnen we afleiden uit meerdere zaken die voor het Bronkhorster gerecht gespeeld hebben. Twee voorbeelden. In de eerste wordt hij door de plaatselijke schout beschuldigd van het bezwangeren van een stadgenote. Na een lange reeks rechtszittingen hierover, waarin Telleman II zich niet onbetuigd laat, zien we die schout niet meer in Bronkhorst terug. Het tweede geval betreft de benoeming van een nieuwe schoolmeester. De Heer van Bronkhorst is het niet met die benoeming eens en vecht deze aan. Telleman II zou bij die zaak als gerechtsman optreden, maar weigert dit. Hij gaat hiermee in tegen het gezag van deze zelfde Heer, door wie hij benoemd is, en in wiens dienst hij in deze is.

Generatie 5 – Jan van Londen (1731-1788)
Telleman ll wordt opgevolgd door zijn zoon Jan. Hij is in 1758 in Steenderen getrouwd met Maria Hagens (1727-1792) uit Geesteren, dochter van brouwer Reijnt Hagens en Jenneken Geerts.
Ook Jan is burgemeester, en we zien hem veelvuldig genoemd worden in de rol van gerechtsman. Daarnaast is hij kerkmeester.
Jan en Maria hebben zeven kinderen, van wie er vijf volwassen worden. Hun zonen Reint, Egbert en Hendrik vertrekken uit Bronkhorst, dochter Elsken blijft. Zij trouwt met de plaatselijke meestersmid Garret Jan Garretsen (niet aan mij verwant). De oudste zoon, de derde Telleman, zal vader Jan opvolgen.

Generatie 6 - Telleman van Londen III (1760-1811)
Begin 1789 treedt Telleman III in de voetsporen van zijn vader, al wordt hij al voor die tijd 'brouwer' genoemd. Bij de boedelscheiding na Jans overlijden vallen hem de volgende zaken toe: 'huis, hof en schuur op de hoek van de Kruisstraat staande, met de annexe brouwerij; een weide de Sandmate (aan de Bergstraat); de barg en een boomgaard; en alle gerede goederen des boedels, waaronder de brouw- en bouwgereedschappen, vier paarden, elf stuks hoornvee groot en klein, hooi, stro, gedorst en ongedorst koren, het gezaaij op het land en meubilaire goederen, behalve het ledikant met het bed en toebehoren en kast in de nieuw getimmerde kamer'. Die laatste twee blijven in het bezit van Maria Hagens, zijn op dat moment nog levende moeder. Zijn zuster en drie broers worden met geld bedeeld. Ook Telleman III is burgemeester/gerechtsman.

Margaretha Planten, zijn vrouw
Als Telleman III de Gouden Leeuw overneemt, is hij 29 jaar oud. Op 3 augustus 1789, kort na de overname, trouwt hij met de 32-jarige Margaretha Planten (1757-1828). Zij stamt uit de vooraanstaande Doetinchemse familie Planten. Haar groot- en overgrootvader zijn chirurgijn, net als haar vader Evert Godfried Planten. Deze laatste is daarnaast rentmeester van de stad Doetinchem en later secretaris.
Broer Evert Jan is ook chirurgijn in Doetinchem en later burgemeester van deze stad (1813-1831). Het burgemeesterschap heeft dan inmiddels de ons bekende hedendaagse vorm gekregen. Broer Cornelis is predikant in Steenderen.
Margaretha’s eigen leven verloopt wat minder rooskleurig. Als ze 19 jaar oud is, trouwt ze in haar woonplaats Doetinchem met de bijna 30-jarige Hendrik Eeltink/Eltink (1746-1776). Het is een moetje, een schande in die tijd. Zoiets werd met een boete bestraft en in het 'Breukenboek' genoteerd. Daarmee had je een soort strafblad. Haar dochter Hendrika Carolina wordt al vier maanden na het huwelijk geboren. Maar …. op die dag blijkt echtgenoot/vader Hendrik inmiddels overleden te zijn.
Weduwe Margaretha blijft in Doetinchem wonen totdat ze in 1788, het jaar voor haar huwelijk met Telleman III, naar Bronkhorst verhuist. Leren ze elkaar daar vervolgens kennen? Komt ze in de herberg werken? Of is het nieuwe paar gekoppeld door haar broer Cornelis, predikant te Steenderen?
Opvallend is dat hun huwelijk niet in Doetinchem of Steenderen (waar Bronkhorst kerkelijk onder viel) is gesloten, maar in Loenen op de Veluwe. Ook dit tweede huwelijk van Margaretha is een moetje. Oudste zoon Jan wordt al na vijf maanden geboren. Wat Steenderen betreft: wilde haar broer Cornelis, de dominee, het paar mogelijk vanwege deze ‘schande’ niet trouwen? Een verband met de plaats Loenen zie ik nergens.
Uit hun huwelijk worden vier zonen geboren.

Financiële problemen
Er zijn wel meer onbeantwoorde vragen. Hierboven konden we lezen wat Telleman III aan bezittingen van zijn ouders heeft overgenomen. Daarnaast had hij voor zijn trouwen zelf al twee hoven (tuinen) gekocht, en een week na zijn huwelijk een weiland, de Paardemaat genaamd. Je zou zeggen: een mooie uitgangspositie om de herberg op een solide basis voort te zetten. Zoals dat ook bij eerdere generaties is gegaan.
In 1792 kopen hij en zijn vrouw nog een koeweide in Dichteren onder Doetinchem voor 500 gulden.
Maar dan … Heeft Telleman III soms een gat in zijn hand? Proeft hij te veel en te vaak van het zelfgebrouwen gerstenat? Gooit Margaretha misschien roet in het eten? Feit is dat het paar binnen slechts enkele jaren op het gebied van betalen zo’n slechte naam heeft opgebouwd, dat Telleman III zich genoodzaakt voelt om in 1794 twee leveranciers voor het gerecht te laten verklaren dat hij hun rekeningen wel degelijk heeft voldaan. Het zullen toevalstreffers geweest zijn, want aanmaning na aanmaning blijft op de deurmat van De Gouden Leeuw vallen.
In 1796 blijkt Telleman opeens met zijn gezin inclusief voordochter naar Zutphen verhuisd te zijn. In augustus van dat jaar verkrijgt hij er zelfs het Kleine Burgerschap van de stad. Hij heeft daartoe een eed moeten afleggen en de 'jura' moeten betalen. Daar had hij kennelijk nog wel geld voor.
Eind 1796 wordt het een van de schuldeisers te gortig. Hij laat beslag leggen op 'huis, brouwerij en schuur en verder getimmer, where en hof'. Telleman III is hem dan ook grote bedragen schuldig, onder andere wegens het leveren van een 'menigte kwijen, dekgarden, latten en standers tot het maken van stutten voor het Fransche Camp te Gorssel'. Het gaat hier om bouwmaterialen. Blijkbaar probeerde Telleman III naast zijn bestaan als herbergier, ook wat te verdienen aan de Fransen die van 1795 tot 1813 ons land bezet hielden. Dit door te fungeren als een soort aannemer of tussenpersoon. Onderzoek leert dat Franse soldaten inderdaad in 1796 gedurende enkele weken een groot kamp op de Gorsselse heide hadden opgeslagen. Mogelijk waren deze Fransen ook slechte betalers en leidde dit mede tot de financiële neergang van Telleman III.

Inmiddels zijn Margaretha’s ouders overleden. In februari 1797 wordt hun boedel verdeeld. Daarbij gaan enkele helften van boerderijen en meerdere landerijen over tafel. Daar moesten dan nog wel de studiekosten van haar broer Evert Jan van afgetrokken worden, voor zover ik begrijp, maar er zal toch zeker het een en ander bij Margaretha terecht zijn gekomen. Echter kennelijk niet voldoende om het onheil af te wenden.

De verkoop van de herberg
In april 1797, twee maanden na deze erfenis, wordt de herberg met toebehoren geveild, daarbij omschreven als 'hun eigendommelijke behuizing en brouwerij in Bronkhorst, tuin, schuur, berg met de grond, berghof met de bouwhof, boomgaard en weiland, benevens een stuk bouwland in ’t Steenderse veld'.
Het geheel wordt gekocht door Garrit Geerligs en zijn vrouw Hendrika Stoltenburg. De overdracht vindt uiteindelijk plaats op 21 november van datzelfde jaar. Het verkochte wordt daarbij omschreven als: 'het eigendommelijke huis, alsmede het varkenshuis, den hof, het brouwhuis en verder toebehoren, met de gehele wheere, binnen Bronkhorst op de hoek van de Kruisstraat kennelijk gesitueerd (..), voorts mede de schuur met de grond dwars tegen het eerste perceel staande en gelegen, en (..) de berghof met de bouwhof (..) aan de Bargstraat gelegen'.
Los hiervan verkoopt het paar gelijktijdig het door Telleman kort na zijn trouwen aangekochte perceel 'de Paardemaat genaamd, bij ’t Veer kennelijk gelegen' aan de Heer van Bronkhorst. Het moet gezien de verkoopprijs een zeer groot weiland zijn geweest. En daarnaast verkoopt hij nog het Smits Boomgaardjen aan zijn zwager Gerrit Jan Garretsen.

De verdere neergang van de familie
Telleman III lijkt zich inmiddels al teruggetrokken te hebben uit de Bronkhorster samenleving. We zien hem na medio 1794 niet meer optreden in de functie van gerechtsman of in andere functies. Of is hij gezien zijn situatie mogelijk niet herbenoemd?

In 1802, vijf jaar na de veiling, doet Telleman zowaar een poging weer wat bezit op te bouwen. Hij koopt vanuit Zutphen bouwland onder Bronkhorst met de naam De Koppele. Maar in 1806 is hij alweer genoodzaakt er een hypotheek op te nemen. Uiteindelijk wordt het perceel in 1808 verkocht.
Hij heeft in de tussentijd in 1799 een stoel in de Zutphense Walburgiskerk gekocht. Deze 'overtekent' hij in 1804.

Telleman III sterft in 1811 te Zutphen, 51 jaar oud. Margaretha keert in 1818 terug naar Bronkhorst. Samen met twee van haar dan nog drie levende zoons en de inmiddels 42-jarige voordochter. Het gezin woont er in het huis met als nummer 16. Kennelijk een doorgangshuis, want in het Bevolkingsregister worden op dit adres steeds gezinnen in- en uitgeschreven. In 1823 verruilt ze Bronkhorst voor haar geboorteplaats Doetinchem, waar ze in 1828 op 71-jarige leeftijd overlijdt. Ze laat, het verbaast ons niet, geen bezittingen na.
Twee van hun zoons trouwen. Beiden werken als commies bij de Belastingdienst. Zoon Evert Jan Cornelis verhuist binnen de Achterhoek soms wel drie keer binnen een jaar.
Zoon Evert Godfried kiest na verloop van tijd een andere carrière. In 1827 verhuist hij met zijn vrouw vanuit Zutphen naar Avereest in Overijssel. Hij is er achtereenvolgens dagloner, koopman, sluiswachter en arbeider. In 1847 wordt hij in Assen betrapt op bedelen: hij vraagt er de weduwe Dalen om een stuk brood. Dat wordt bestraft met acht dagen gevangenisstraf en daarna plaatsing in een bedelaarsgesticht, in dit geval de Ommerschans (Overijssel). Ooit was de Ommerschans een vestingwerk, opgericht tijdens de Tachtigjarige Oorlog om ons land te beschermen tegen invallen uit het oosten. Sinds 1822 is het een pauperparadijs, net als het veel bekendere Veenhuizen. Een dwangkolonie met een slecht imago. De wantoestanden die er heersten worden uitgebreid beschreven door Jacob van Lennep, die er in 1823 tijdens zijn voettocht door Nederland enkele uren verbleef. In zijn dagboek schreef hij: 'De pijnlijkste uren van mijn leven.'
Evert Godfried sterft er al na een maand.

Telleman III en vooral Margaretha zijn nazaten uit in die tijd niet de minste families. Toch hebben zij het niet gered en lijken vervallen tot het pauperdom.
Met hen eindigt in 1797 het verbond tussen De Gouden Leeuw en deze tak van de Van Londens. Een verbond dat misschien wel twee eeuwen, of langer, heeft bestaan. Een triest uiteengaan.

Met dank aan Carola Cijsouw-van Londen, Wim Knaake en Arno Overmars

Meer over de hierboven genoemde veerman Arend Jansen en zijn vrouw Grietien Garritsen kun je lezen in:
De veermannen van het Bronkhorsterveer vanaf 1696

Genealogische noot
Mijn afstamming van herberg De Gouden Leeuw
Bartelt van Londen 
Telleman van Londen           1651 x Wendeltjen Heijman
Willemina van Londen    ca. 1680 x Garrit Hendriks
Grietien Garritsen                 1715 x  Arend Jansen
Garrit Arends                         1751 x Anna Maria Huetink
Garrit Garritsen Steenweert  1797 x Catharina Harms Gerritsen
Harmen Garritsen                 1839 x Hendrika Teunissen
Arend Gerhard Garritsen      1868 x  Tonia Johanna Hartman
Harmen Garritsen                 1906 x Aleida Berendina ten Broek
Marinus Garritsen                 1939 x Gerrie Busser
Alice Garritsen

Eerdere versies van dit verhaal verschenen in
- OTGB (Oostgelders Tijdschrift voor Genealogie en Boerderijonderzoek) 2019 nr. 2
- De Zwerfsteen (uitgave van de Historische Vereniging Steenderen) 2019 nr. 4

1 opmerking:

Unknown zei

Wat een schitterend verhaal waar ook mijn voorouders in voor komen.
Gr. Ben van Londen