vrijdag 25 november 2016

Conversatie, slagerij en bouwvak: hun betekenis toen en nu

Woorden veranderen in de loop van de tijd nog wel eens van betekenis, soms een beetje, soms rigoureus. Tijdens mijn genealogisch onderzoek kwam ik enkele aardige voorbeelden tegen. Ik noem er hieronder drie.

Conversatie
Om te beginnen een enigszins pikant geval. Werd met het woord ‘conversatie’ tot voor kort een gesprek bedoeld, een mondelinge conversatie, tegenwoordig duikt het op in de betekenis van contact via digitale media. Zo vertelde Gmail mij tot voor kort, nadat ik een mailtje had weggegooid: ‘de conversatie is verplaatst naar de prullenbak’. En er is zelfs een ziekenhuis dat een conversatiecoördinator in dienst heeft. Hij heeft als taak te adviseren op het gebied van omgang met digitale media.
Maar zo rond 1684 staat het woord voor iets heel anders. In dat jaar zie ik in een akte ene Berend Coops voor het gerecht van Hengelo (Gld) verschijnen om zich aldaar te verdedigen tegen de volgens hem valse beschuldiging dat hij ‘enige conversatie met een varken’ gehad zou hebben.



Slagerij
Ook het woord slagerij heeft oorspronkelijk een andere betekenis. Na een snelle lezing van een akte uit 1788 concludeerde ik dat een broer van een voormoeder, Evert Wantink in Baak, een slagerij had. Een leuk weetje. Ik zag de man al op een groot vierkant hakblok op een ribbenkast staan houwen.
Totdat ik de akte beter las: het bleek om een vechtpartij te gaan die plaats had in zijn huis, en wel tussen zijn knecht en een toevallige aanwezige. Daarbij heeft de knecht bij zijn slachtoffer ‘met een mes over de neus en de wang tot aan ’t oor een zware wonde toegebracht’.
Het woord slagerij komt van slaan. Denk aan een pak slaag. Het wemelde vroeger van de slagerijen. Vooral in de buurt van cafés.
Onze huidige slager werd ‘slachter’ of 'vleeshouwer' genoemd.



Bouwvak
Het derde voorbeeld heeft betrekking op het woord ‘bouwvak’. Bij de volgende kwestie liep ik op tegen het oorspronkelijke gebruik van de woorden ‘bouw’ en ‘vakantie’.
Mijn voormoeder Aaltje ter Meulen en haar tweede man Otto Jansen Wijers wonen begin 1700 op boerderij Huetink in Steenderen (huidige locatie: J.F. Oltmansstraat 15). Ze hebben een deel van hun land verpacht aan ene Evert Gerrits, het perceel met de naam De Hoge Molenkolk. Evert heeft de pacht echter al twee jaar niet betaald. En dat terwijl Otto nog wel middels ‘zoveel goedlijke aanmaninge en minnelijke instantiën’ geprobeerd heeft zijn geld te krijgen, aldus de stukken.
Daarom vragen Aaltje en Otto op 15 augustus 1713 aan de rechter beslag te leggen op het zaadgewas dat op genoemde akker staat. De rechter staat dit toe. Voor het geval Evert Gerrits echter ‘in oppositie komt’, mocht hij het er niet mee eens zijn, dan kan hij op de eerstvolgende gerechtsdag bezwaar aantekenen. Die ‘dag’ is echter pas zes weken later, op 2 oktober. Dit vanwege ‘de vakantie van de bouw’.


Kennen ze rond 1700 de bouwvak(antie) dan al, en nog wel eentje van maar liefst zes weken? Nee, integendeel zelfs. Dit heeft niets te maken met onze ‘bouwvak’, de inmiddels niet meer verplichte, centraal geregelde vakantie voor de bouwsector. En ook niet met vrij zijn van school of werk, even helemaal niets hoeven, of met op vakantie gaan. Het woord betekent oorspronkelijk ‘vrij zijn van (bepaalde) verplichtingen’.
De vroegere betekenis van het woord ‘bouw’ zien we tegenwoordig nog terug in de woorden ‘landbouw’ en ‘bouwland’. Naar verluidt werd met het woord vooral gedoeld op de graanoogst. Zo gebruikte men in de regio Montferland tot zo’n 50 jaar geleden het woord nog in een zin als: ‘de bouw is dit jaar vroeg’.

Een boer werd ook nog lang ‘bouwman’ genoemd, zijn vrouw ‘bouwvrouw’ en een boerderij 'bouwplaats'. Het woord ‘boer’ is van relatief jonge datum.

Gerichtsmannen
Maar waarom ligt de rechtspraak dan toch zo lang stil? In die tijd, en dat loopt nog door tot in de 19e eeuw, wordt een rechter bijgestaan door ‘gerichtsmannen’. Dat zijn lekenrechters, mannen die deze functie bij toerbeurt vervullen. Op het platteland zijn dat vaak boeren. Bijna iedereen is daar in die tijd boer, ook al heeft men daarnaast soms een ander beroep, zoals herbergier of schoenmaker. Dus ook deze gerechtsmannen.

En boeren hebben in augustus en september geen tijd voor bijbaantjes. Ze moeten zelfs erg hard werken. In die periode moet de oogst binnengehaald worden, en wel met mens en paard. Alles gebeurt met de hand. Tractoren en andere landbouwmachines zijn er nog niet. Dus er kan geen sprake zijn van vakantie, integendeel: er heerst juist topdrukte.
Zelfs de plaatselijke rechtspraak moet er voor wijken. En ook de scholen zijn gesloten, want uiteraard helpen ook de kinderen mee.

Pieter Breughel II, Zomer, 1623

Genealogische noot

Mijn afstamming van de zus van Evert Wantink:
Machtelina Wantink                1752 x  Jan Teunissen Revelman
Johanna Jansen Revelman    1779 x  Jan Russer
Elsken Russer                        1810 x  Steven Pennekamp
Johanna Pennekamp             1842 x  Teunis Garritsen Hartman
Tonia Johanna Hartman         1868 x  Arend Gerhard Garritsen
Harmen Garritsen                   1906 x  Aleida Berendina ten Broek
Marinus Garritsen                   1939 x  Gerrie Busser
Alice Garritsen

Mijn afstamming van Aaltje ter Meulen
Aaltje Welmers ter Meulen    1679  x Arend Eskes Huetink
Esken Arends Huetink           1714  x Reindje Jansen
Anna Maria Huetink               1751 x Garrit Arends
Garrit Garritsen Steenweert  1797 x Catharina Harms Gerritsen
Harmen Garritsen                 1839 x Hendrika Teunissen
Arend Gerhard Garritsen      1868 x Tonia Johanna Hartman
Harmen Garritsen                 1906 x Aleida Berendina ten Broek
Marinus Garritsen                 1939 x Gerrie Busser
Alice Garritsen


Een eerdere versie van het laatste deel van dit artikel verscheen onder de titel ‘Vakantie van de bouw’ rond 1700 in De Zwerfsteen, periodieke uitgave van de Historische Vereniging Steenderen, 2016-3

Met dank aan A.J.M. (Anton) Metz voor een waardevolle aanvulling bij het woord ‘bouw’

dinsdag 25 oktober 2016

Vier eeuwen herberg Den Bremer in Toldijk

Het is maandag 25 november 1782. ‘s Morgens vertrekt een groepje jongelui vanuit Toldijk naar Doetinchem voor een bezoek aan de markt. Eén van hen is Arend Gordinou de Gouberville, zoon van Herberg Den Bremer. Ze zullen de afstand van zo’n 13 km. te voet afgelegd hebben. Ook toen gingen jongeren graag op stap, maar festivals of popconcerten kende men nog niet. Alleen kermissen en ‘bier’. En markten dus.

Er gebeurt het volgende
Kennelijk gaat eenieder op de markt zijn eigen weg, want ze spreken af elkaar in de namiddag te treffen in herberg Het Loo. Deze herberg ligt aan de weg naar Keppel, op zo’n 400 ‘treden’ van Doetinchem. Het is er druk, zo tegen het einde van de marktdag. Een deel van de aanwezigen zit binnen, anderen staan buiten voor de deur. Bij de lindeboom, die er zo zonder blad troosteloos bij staat.
Ook Jan Roelofs uit Keppel en enkele Toldijkers staan voor de herberg. Ze kennen elkaar van gezicht. Na een tijdje roept Jan: ‘die uit Toldijk en Baak komen, dat zijn allemaal schelmen!’ Zomaar, zonder aanleiding. Dat laten de Toldijkers zich niet zeggen. Het is de aanleiding tot een fikse ruzie en ‘slagerij’, oftewel er wordt danig op losgeslagen, zowel met de hand als met stokken. De gasten die binnen zitten, horen het gekrakeel en komen één voor één nieuwsgierig naar buiten. Knokkende jonge mannen. Destijds was dat helemaal niet zo bijzonder, zeker niet na een pul bier. Maar toch het bekijken waard.
Arend van Den Bremer komt ook naar buiten. Hij blijft in de deuropening staan. Ook hij heeft een stok in zijn hand. Natuurlijk, wie loopt niet met een stok in die tijd. En dan opeens … midden in de mierenhoop van vechtende jongeren, valt Jan Roelofs uit Keppel dood neer. Drie dagen later wordt de 20-jarige Arend gearresteerd en in Steenderen in het ‘gerichtshuis’ in de ‘gerichtskamer’ opgesloten. Hij wordt er dag en nacht bewaakt.

Tijdens het verhoor door rechter Aberson verklaart Arend dat hij uiteraard weet dat Jan Roelofs tijdens de ruzie ‘dood is gebleven’, maar hij heeft dat niet met eigen ogen zien gebeuren. Volgens hem was er ook geen sprake van ‘haat, vijandschap of ruzie’ tussen hem en Jan.

Getuigen
Zo’n acht getuigen worden onder ede gehoord. Weigert een opgeroepen getuige te verschijnen, dan kost hem dat 3000 goudguldens. Een zeer hoog bedrag, nog meer dan de herberg van zijn ouders in 1770 waard is, zo’n 2700 gulden (zonder de grond).
Ook deze getuigen verklaren niet gezien te hebben dat de twee ruzie hadden. Wel zagen ze dat een en ander ‘in ’t honderd’ aan het lopen was, in het groepje jongens voor herberg Het Loo. Arend heeft ‘daartoe echter geen hand of voet uitgetrokken’. Hij had wel een stok in zijn hand, maar heeft daarmee niet geslagen.
Integendeel. Arend riep zelfs: ‘Mijn God, jongens, wat slaat gij. Houd toch op, en ziet toe wat gij doet.’ Op de vraag of de getuigen ooit gezien hebben dat Arend ‘beschonken of door de drank onbekwaam’ was, antwoorden ze als uit één mond: neen! Ze vinden hem allen ‘van zeer goed gedrag en levenswijze’.

'Mijn God, jongens, wat slaat gij. Houd toch op, en ziet toe, wat gij doet,...'

Vrijlating
Op 4 december 1782, hij zit dan zes dagen gevangen, vraagt Arend het gerecht om vrijlating. De beëdigde getuigen hebben immers verklaard dat hij met de dood van Jan Roelofs niets te maken heeft. Bovendien ‘durft hij vrijelijk te verklaren, dat hij zich altijd als een braaf en eerlijk jongeling gedragen heeft, en dat er niets op zijn comportement en levenswijze te zeggen valt’. De rechtbank heeft geen bezwaar.
Toch wordt Arend niet vrijgelaten. Integendeel. Op 9 december worden nog twee andere getuigen gehoord. Ook zij pleiten Arend echter vrij.

Vier dagen voor kerst, na 23 dagen gevangenschap, komt dan toch het verlossende woord, en wel van de stadhouder van het landdrostambt van de Graafschap Zutphen. Arend wordt ontslagen uit zijn ‘civiele detentie’. En zo wordt het voor hem en zijn familie toch nog een mooi kerstfeest.

Kennelijk zit Justitie danig met de handen in het haar, want begin januari wordt opeens Arends broer Isaac van de doodslag beschuldigd. Op hoge poten begeeft hun moeder, Aaltje Harmsen, weduwe Gordinou de Gouberville, zich daarop van Toldijk naar Steenderen. Ze weet het gerecht aldaar gelukkig te overtuigen van Isaacs onschuld. Ook anderen worden later nog beschuldigd.

Wie is Arend Gordinou de Gouberville?
Arend stamt uit de familie Bremer die al sinds 1639 herberg Den Bremer in Toldijk bestiert. Mogelijk is de herberg al van veel oudere datum. Anno 2023 bestaat Den Bremer nog steeds. En ook wordt deze nog steeds uitgebaat door afstammelingen van de eerste Bremer, ook een Arend. Dus al bijna vier eeuwen lang.

Den Bremer rond 1960

Den Bremer toen en nu
Den Bremer, Zutphen-Emmerikseweg 37, Toldijk, eerst 'Toldijcks Huis' en later ‘Bremers Huijs’ geheten, komen we voor het eerst in de stukken tegen rond 1600. Lang is het een herberg, een pleisterplaats voor man en paard. Men kan er zijn paarden verversen en zichzelf van eten, drinken en een bed voorzien.
De herberg ligt aan de weg die de Hanzesteden Zutphen en Emmerik met elkaar verbindt. De Hanze is een Noord-Europees handelsverbond dat dateert uit de 14e eeuw. Daarom is de herberg mogelijk van nog veel eerdere datum.
De ZE-weg was ooit een tolweg. De naam Toldijk vindt hierin zijn oorsprong. Den Bremer fungeert dan tevens als tolhuis. In 1795 is het innen van de tol verplaatst naar Herberg de Zon, in de richting van Hummelo.

De achtereenvolgende uitbaters van Den Bremer
In het jaar 1600 is Hans Hendricks Prater de uitbater van 'Toldijcks Huis', zoals de herberg dan nog wordt genoemd. Rond 1633 overlijdt hij.
Zijn dochter Agnies en haar man, brouwer Jan Keppelman, verkopen hun niet bijster florerende herberg in de buurt van de Meipoort in Doesburg, en nemen de zaak over.
Jan overlijdt al vrij snel, waarna Agnies in 1639 hertrouwt met Arend Bremer.
Arend brengt uit zijn eerste huwelijk kinderen mee, waaronder dochter Geertruijt. De huidige eigenaren van Den Bremer, en ook ik, stammen van hen af.

Generatie 1 - Arend Bremer
Vanaf 1639 is Arend Bremer, ook wel Arnt of Arnold genoemd (ca. 1595-begin 1661), dus de volgende herbergier / brouwer. Hij woont in Groenlo als hij trouwt met Sibilla Haeffkes uit Steenderen, dochter van Willem Haeffkes. Na haar overlijden hertrouwt hij met eerdergenoemd Agnies Jansen (ca. 1590-na 1669).
Vanaf dan zal de naam 'Bremers Huijs' zijn intrede hebben gedaan.

Bijzonder om te vermelden: in 1654 wonen er twee kinderen bij hen in huis die ze hebben 'aangenomen en die ze om Godes wille opbrengen (opvoeden)'.

'Erschenen, Arnolt Bremer en Agnies Jansen, eheluijden...' 13 augustus 1653






Generatie 2 Jan Arends Bremer
Na Arends overlijden hertrouwt de inmiddels bejaarde Agnies (zij moet dan al de 70 zijn gepasseerd) met de circa 25-jarige Jan Arends. Mogelijk werkt hij in de herberg / brouwerij, en is hij de geschikte persoon om deze voort te zetten. Hij wordt al gauw Jan Arends Bremer (ca. 1635-voor 1707) genoemd. Maar hij is dus geen zoon van Arend Bremer uit generatie 1.
Zijn achternaam zal hem toegedicht zijn door de naam van de herberg, zoals ook boeren hun boerderijnaam wel als familienaam kregen toegemeten.
Uit het huwelijk tussen Agnies en Jan zijn logischerwijs geen kinderen bekend.

'... Agnies Keppelman, gewezen weduwe van zal. Aernt Bremer, nu getrouwt aan Jan Aerntssen...' 26 juli 1668

Agnies sterft en Jan Arends Bremer hertrouwt met de 20 jaar jongere Elsken Kirspensis (ca. 1653-na 1742), kleindochter uit het eerste huwelijk van Arend Bremer met Sibilla Haeffkes. Heel bijzonder: Jan hertrouwt met de stiefkleindochter van zijn eerste vrouw. 

Arend/Arnold Bremer
 x(1)
Sibilla Haeffkes

             v
x (2)
Agnies Jansen

Geertruit Bremer
x
Jan Kirspensis

             v


Elsken Kirspensis
x (2)
Jan Arends Bremer x (1) Agnies Jansen

Schema van de twee posities die Agnies Jansen achtereenvolgens inneemt
x = getrouwd met
v = kind van

Tijdens dit huwelijk krijgt Jan alsnog kinderen: zeven, onder wie slechts één zoon, Arend. Je zou zeggen: dat wordt de volgende herbergier. Maar hij kiest voor een andere carrière: pachter van het weggeld. Later is hij pachter van de bieraccijns.
Bovendien wil Arend niet zo deugen. Menig keer komt hij voor het gerecht omdat zijn handjes weer eens los hebben gezeten. Moeder Elsken laat hem echter niet vallen. Tijdens een rechtszaak in 1717 staat ze zelfs borg voor hem. 
Ze is dan al zo’n 10 jaar weduwe. Elsken heeft sowieso een zelfstandige natuur. Zo doet ze zelf meerdere aankopen, weliswaar 'met toestemming van haar man', maar toch, ... in díe tijd. In 1690 koopt ze bijvoorbeeld koren bij haar oom Hans Warner Bremer, pachter van boerderij Withagen.

Gelukkig zijn er nog de zes dochters. Dochter Arndje, van wie ik afstam, trouwt met Aalt Anderson uit Ellecom, zoon van een Schotse immigrant. Het paar woont eerst in Ellecom, maar verhuist later naar Toldijk. Het vestigt zich daar op een boerderij met de naam Bremerstede (huidige locatie: Zutphen-Emmerikseweg 34). Deze boerderij heet niet voor niets zo. Ze komt uit het familiebezit van de Bremers.
Moeder Elsken overlijdt pas in 1742, bijna 90 jaar oud.

Generatie 3 - De zussen Johanna en Agnies Jansen Bremer
De twee ongehuwde dochters van Jan en Elsken, Johanna (+1771) en Agnies (+1750), nemen de dagelijkse leiding van hun moeder over. Dit terwijl ze zelf inmiddels al rond de 60 zijn. De andere vier zussen blijven mede-eigenaar. De grond waarop de herberg staat, is van oudsher eigendom van de Diaconie van Bronkhorst.
Na het overlijden van Agnies in 1750 bezinnen de andere zussen – inmiddels ook zeker niet meer de jongsten - zich op de toekomst. Gezamenlijk verkopen ze Den Bremer aan een zoon van hun zuster Anna Sibilla: de in Zutphen geboren en getogen Johan/Jan Gordinou de Gouberville.
De waarde van Den Bremer wordt daarbij als volgt getaxeerd (in guldens): huis 300; brouwhuis 50; brouwketel 169; die olde schuur 00; die nije peppeler schuur 55; den bargh (hooiberg) 12; die schup (soort schuur) 10; varkensschot (schuur) 15.

Generatie 4 - Johan/Jan Gordinou de Gouberville
De hierboven al genoemde Johan/Jan Gordinou de Gouberville (1727-1769) treedt al in 1748 op namens zijn bovengenoemde tante Agnies. Mogelijk is hij samen met zijn moeder, die weduwe is, eerder al bij zijn grootmoeder en tantes ingetrokken.
In 1757 trouwt hij met Aaltje Harmsen (1719-1807) uit Steenderen, dochter van Harmen Philipsen. Het paar krijgt drie kinderen: Isaac, Harmina en de later gedetineerde Arend (zie het verhaal bovenaan dit blog). Johan/Jan sterft als Arend pas 6 jaar oud is, op 42-jarige leeftijd. Hij wordt begraven in de kerk.
Aaltje hertrouwt een jaar later met de Zelhemse Derk Coops (1741-1780), zoon van Berend Coops. Ook Derk sterft voordat Arend volwassen is. Aaltje zelf wordt maar liefst 88 jaar oud. 

Deze zeer oude gietijzeren bel heeft het kapelletje gesierd dat ooit schuin tegenover Den Bremer stond. Daarna heeft de bel op het dak van de vroegere Den Bremer gestaan (1795-1960) en deed daar dienst als alarmbel. 

Generatie 5 - Arend Gordinou de Gouberville
Ook al is hij de jongste van de twee zonen, onze veelbesproken Arend Gordinou de Gouberville (1763-1827) wordt de volgende uitbater van Den Bremer. Dat is hij al op 21-jarige leeftijd, zo'n jaar na het voorval bij Doetinchem. 
Arend trouwt in 1786 met Aaltje Soerink (1764-1796), dochter van Roelof Soerink van de Covik. Er worden vier kinderen uit dit huwelijk geboren. In juli 1796 sterft Aaltje, 32 jaar oud. Ze wordt begraven in de kerk van Steenderen.
Nog in datzelfde jaar hertrouwt Arend met Everdina Coops (1769-1835), dochter van Jan Coops uit Zelhem. Uit dit tweede huwelijk worden zes kinderen geboren, waaronder de latere uitbaatster van Den Bremer, dochter Johanna Diderika. Arend sterft in 1827, 64 jaar oud.
Waarom Arends zes jaar oudere broer Isaac de zaak niet heeft overgenomen, is onbekend. We zien dat deze Isaac soms op pad is vanwege ‘affaires’ (zaken). In 1781 vertrekt hij naar Amsterdam, waar hij in 1791 trouwt met de in Lochem geboren Johanna Dieperink.
Zuster Harmina trouwt in 1781 met Hendrik Keurschot, zoon van de schoolmeester van Bronkhorst.

Generatie 6 Johanna Diderika Gordinou de Gouberville en Gerrit Jan Wunderink
Aan Arends dochter Johanna Diderika Gordinou de Gouberville (1800-1864) de eer herberg Den Bremer over te nemen. Ook hier weer de vraag: waarom zij? Waarom niet één van de andere in totaal zeven (half)broers en twee (half)zussen? Zes van hen blijken (vrij) jong gestorven. Bij het overlijden van moeder Everdina in 1835 worden alleen genoemd: zus Jantjen, getrouwd met de Toldijkse schoolmeester Van Asselt (ze wonen in het schoolmeestershuis aan de Hoogstraat), en broer Gerhard Izaak, broodbakker in Westervoort. Uit het eerste huwelijk van vader Arend is dan alleen halfbroer Jan nog in leven. Hij is katoenspinner in Enschede.
Johanna trouwt in 1823 te Steenderen met Gerrit Jan Wunderink (1800-1873) uit Warnsveld. Hij is de zoon van Albert Wunderink en Anna Gardina Brinkman. Vader Albert begon als houtteler, maar neemt later 'uitspanning' 't Harenberg over. Deze herberg lag langs de IJssel in de Bronsbergen onder Wichmond, een verzameling heuvels waar ooit de galg van Zutphen stond. Het kasteleinschap was Gerrit Jan dus met de paplepel ingegoten.
Ook in 1864, bij het overlijden van Johanna Diderika, is de grond waarop Den Bremer staat nog deels van de ‘Provisorie (Diaconie) van Bronkhorst’. Wel bezit de familie in dat jaar in de omgeving zo’n 15 ha. land. Vreemd is dat niet: ook al is men bijvoorbeeld schoenmaker of, zoals hier, herbergier: daarnaast heeft men een boerderij. Niet heel veel later zal ook de rest van de grond onder Den Bremer door de familie gekocht zijn, want zij weet niet beter dan dat deze ‘sinds mensenheugenis’ hun eigendom is.
De 15 ha. zijn enkele generaties geleden verkocht.

Den Bremer met zichtbaar boerderijgedeelte.

Generatie 7 - Peter Gerrit Jan Wunderink
Zoon Peter Gerrit Jan Wunderink (1840-1925) neemt Den Bremer van zijn ouders over. Ook híj is tevens landbouwer. Dat beroep staat zelfs als enige genoteerd op het inschrijvingsbewijs uit 1859 voor de ‘Nationale Militie’, de toenmalige naam van het leger. Zelf is Peter Gerrit Jan niet in dienst geweest. In plaats daarvan heeft hij een ‘nommerwisselaar gesteld’. Dat wil zeggen dat hij tegen betaling iemand anders zijn dienstplicht heeft laten vervullen. Niet ongebruikelijk in die tijd voor wie het kan betalen. Peter trouwt in 1873 met Lammertjen Polman uit Drempt (1849-1907).
Ook hier is een oudere broer gepasseerd. Of mogelijk ziet deze broer Derk (1834-1893) er zelf van af omdat hij Herberg Den Dollenhoed onder Lochem/Barchem kan gaan uitbaten (Lochemseweg 37, anno 2023 Hotel BonAparte). Derk is getrouwd met Gardina Garritsen, zuster van mijn overgrootvader Arend Gerhard (1840-1910).
En hiermee wordt door de familie Wunderink een vijfde Achterhoekse herberg uitgebaat. Naast Den Bremer ook het eerdergenoemde Harenberg in Wichmond (Bronsbergen 28-A, Zutphen) en Den Dollenhoed, horen ook de herbergen De Kap(pe) in Warnsveld (tegenwoordig De Chinese Muur, Rijksstraatweg 166) en De Laatste Stuiver in Eefde (Rustoordlaan) in dit rijtje thuis. Deze laatste twee worden vanaf circa 1800 bestiert door Jan Wunderink, een oom van vader Gerrit Jan Wunderink, en zijn nazaten. Anno 2023 is Den Bremer de enige hiervan die nog steeds door deze Wunderinkfamilie wordt bestierd.

'Aan den Bremer' vond menige verkoping plaats (bron: Zutphense courant)

Hierna blijft Den Bremer tot op de dag van vandaag overgaan van vader op zoon:
Generatie 8 - Johan (1880-1940), in 1913 getrouwd met Reinetta Dina Vrieselaar uit Wisch (1879-1970).
Generatie 9 - Bernard (1921-2005), in 1952 getrouwd met Reina Leneman (1929-2017)
Generatie 10 - Johan (*1954), in 1977 getrouwd met Gerrie Aalderink (*1954)
Generatie 11 - Jurgen (*1982), in 2010 getrouwd met Kristl Haggeman (*1982)

‘Vreemd’ bloed
Er stroomt zeker niet alleen Toldijks bloed in Den Bremer. Zo zagen we al dat er ingetrouwd is vanuit Zelhem, Warnsveld, Drempt en Wisch. Van een andere orde zijn de familienamen Kirspensis en Gordinou de Gouberville.

Kirspensis
De vader van mijn voormoeder Elsken Kirspensis, Johannes (ca. 1607-na 1687), stamt zeer waarschijnlijk uit het plaatsje Kierspe, regio Westfalen, Duitsland (zo’n 75 km. ten oosten van Keulen). Mogelijk is hij tijdens de dertigjarige oorlog (1618-1648) om geloofsredenen naar onze streken uitgeweken. 
Hij is koster van de kerk in Steenderen en meerdere jaren pachter van de accijns op bier.
In bepaalde kringen is het destijds mode de familienaam te verlatiniseren. ‘Van Kierspe’ wordt dan Ki(e)rspensis.

Gordinou de Gouberville
Jan Gordinou de Gouberville is de zoon van de Zutphense Isaac Gordinou de Gouberville (*1673-+voor 1729) en de eerdergenoemde Toldijkse Anna Sibilla Jansen Bremer. Isaac en Anna wonen in Zutphen. Ze bezitten daar een pand in de Beukerstraat en vanaf 1727 ook een half huis in de Lange Hofstraat.
Isaacs vader en naamgenoot is korporaal. Hij trouwt in 1664 in Zutphen met Roelofken Vinckenbergs. Vanaf 1668 woont het paar enkele jaren in de garnizoensplaats Sluis (Zeeland), en keert daarna terug naar Zutphen.
Hoe komt deze familie aan een Franse achternaam? Het is niet onwaarschijnlijk dat Isaac of zijn vader tot de Hugenoten behoort die destijds uit Frankrijk gevlucht zijn. Hugenoten zijn aanhangers van Calvijn, oftewel protestanten. Voor hen was het in het katholieke Frankrijk van weleer niet veilig. Onder de vluchtelingen waren veel militairen.
Het achtervoegsel ‘de Gouberville’ wijst op een plaatsnaam: ‘van/uit Gouberville’. Het blijkt een gehucht aan de uiterste noordpunt van Normandië (Frankrijk) te zijn. Anders dan in Nederland wijst in Frankrijk een achternaam met ‘de’ (van) vaak op een adellijke afkomst. Hugenoten stammen nogal eens uit verarmde landadel.

De stoomtram bij de halte voor Den Bremer (1902-1954)

Van 1902 tot 1954 stopt de stoomtram Zutphen-Emmerik voor Den Bremer. Jarenlang staat er ook een varkenswaag. Men weegt er de varkens voordat deze naar de slachterij worden gebracht. Verder houdt de plaatselijke notaris geregeld publieke verkopingen in Den Bremer. ‘Aan den Bremer’, zoals men van oudsher zegt.
Anno 2021 is het een hedendaags café-restaurant annex zalencentrum.

Met dank aan Jurgen Wunderink

Overzicht van de herbergen die ooit uitgebaat werden door een Wunderink: door een voorouder of aanverwant van de huidige fam. Wunderink van Den Bremer:

De Dollenhoed (nu Hotel BonAparte), Lochemseweg 37, Barchem

Van 1865 tot 1888 wordt De Dollenhoed gepacht en uitgebaat door Derk Wunderink (1834-1893), de oudste zoon van Gerrit JanWunderink en Johanna Diderika Gordinou de Gouberville van Den Bremer in Toldijk. Derk is getrouwd met Gardina Garritsen, zuster van mijn overgrootvader Arend Gerhard Garritsen.

Het Harenberg anno 1902, Ooit: Bronsbergen 28-A, Zutphen

Van 1796 tot 1945 is herberg Het Harenberg eigendom van de familie Wunderink. Albert Wunderink (1772-1847) is de eerste in deze rij. Zijn zoon Gerrit Jan Wunderink (1800-1873) trouwt in 1823 in bij Den Bremer in Toldijk.


Ooit De Kap(pe), Rijksstraatweg 166, Warnsveld

Jan Wunderink (1770-1835), een broer van bovengenoemde Albert, is eigenaar/kastelein van De Kap(pe). Jan wordt opgevolgd door zijn zoon Derk.

De Laatste Stuiver, Rustoordlaan, Eefde

Bovengenoemde Jan Wunderink is ook eigenaar van De Laatste Stuiver. Daar zal hij opgevolgd worden door zijn zoon Gerret.


Genealogische noot
Mijn afstamming van Den Bremer
Arend Bremer               ca. 1620 x  Sibilla Haeffkes
Geertruijt Bremer          ca. 1650 x Johannus Kirspensis
Elsken Kirspensis         ca. 1676 x Jan Arends Bremer
Arndje Jansen Bremer        1712 x Aalt Anderson
Janna Anderson                  1750 x Teunis Teunissen
Peter Teunissen                  1790 x Janna Maneveld
Hendrika Teunissen            1839 x Harmen Garritsen
Arend Gerhard Garritsen    1868 x  Tonia Johanna Hartman
Harmen Garritsen               1906 x Aleida Berendina ten Broek
Marinus Garritsen               1939 x Gerrie Busser
Alice Garritsen

Eerdere versies van dit artikel verschenen in:
  • De Zwerfsteen, periodieke uitgave van de Historische Vereniging Steenderen, 2016-1
  • Oostgelders Tijdschrift voor Genealogie en Boerderijonderzoek, 2016-3
Bronnen
- Diverse archieven
- Zondervan, W., Herberg "Den Bremer" te Steenderen, artikelen in het OTGB 1988-2 en 3

zondag 7 augustus 2016

Een roer in Vorden als roerganger van mijn leven (1727)

Een geweerschot betekent vaak het einde van het leven van dier of mens. Heel bijzonder dat mede met zo’n wapen juist het stártschot van mijn leven is gegeven. In dit geval met een exemplaar van het type dat ‘roer’ wordt genoemd.

Te veel kruit
Het is begin oktober 1727, het jachtseizoen is net begonnen. Lambert op Enserink (1691-1727) in de buurtschap Veldwijk onder Vorden bereidt zich voor op een dagje struinen door de velden. Eerst maar eens zijn geweer klaarmaken. Hij vult het met kruit, in zijn enthousiasme met ietsje teveel. Dan gaat hij op weg. Na enige tijd duikt er een mogelijke prooi op. Tijd voor het eerste schot. Lambert legt aan, en …  dan gaat het mis. Met het afgaan van het geweer stoot de kolf door een terugslag keihard tegen zijn lichaam. Het gevolg van het teveel aan kruit. Lambert overleeft het niet.

Een (ganzen)roer (collectie Klaas Bakker, Vorden). Met een ganzenroer (doorsnee
 4 à 5 cm.) kun je een hele vlucht ganzen in één keer doodschieten.

Zo zou het gegaan kunnen zijn. Een andere mogelijkheid is er bijna niet om jezelf met je eigen roer dood te schieten zoals het begraafboek van Vorden vermeldt: ‘den 5 october 1727 Lambart Enserinck met sien eigen roer hem zelven doot geschoten (…).' Een geweer met een lengte van zo’n 1,70 tot 2 meter zet je niet tegen je slaap en richt je ook niet op je voorhoofd.
De omschrijving ‘hem zelven doot geschoten’ lijkt op opzet te duiden, maar in de Achterhoek zegt men bij een dodelijk verkeersongeval ook wel: ‘hij heeft zichzelf doodgereden’. Niet helemaal uit te sluiten valt echter dat er ook kortere exemplaren in omloop waren. Zo werd een pistool wel een ‘kort roer’ genoemd.

Bennie Jolink
Hoe dan ook. Triest voor Lambert, maar zou dit niet gebeurd zijn, dan was ik nooit geboren. En ook Bennie Jolink van Normaal niet. Wat een beetje te veel kruit niet aan Achterhoekse dynamiek teweeg kan brengen...
Dat zit zo.

Bennie Jolink (Normaal), mede-afstammeling van Anneken en Hendrik
Enserink
Lambert was getrouwd met onze voormoeder Anneken Veltmaat (1693-1761). Zij blijft na het voorval alleen achter op Enserink. Er is nu ruimte voor een nieuwe huwelijkspartner. Al snel dient zich iemand aan: Hendrik Brinkerhof (+1751). Ze trouwen zo’n zeven maanden na het noodlottige ongeval van Lambert. En uit deze laatste nieuwe relatie zijn Bennie Jolink en ik uiteindelijk voortgekomen.

Hendrik komt van boerderij Brinkerhof (De Heegherhoek 2, Vorden-Veldwijk). Bij zijn huwelijk trekt hij in op Enserink en gaat verder onder de naam Hendrik Enserink. Zo gaat dat in die tijd. Vaak word je genoemd naar de plek waar je woont, die dus kan veranderen tijdens een mensenleven.

Koetshuis
De boerderij waar Anneken met haar beide echtgenoten woonde, bestaat nog. Het is het huidige koetshuis bij Huize Enzerinck (Almenseweg 60, Vorden). In 1768 is de boerderij eigendom van de Zutphense advocaat en burgemeester Rudolph Jan Staring. Hij laat in dat jaar Enserink veranderen in een buitenverblijf door er een ‘landsheerkamer’ aan te bouwen. De pachter van dat moment, Harmen Enserink, een zoon van Anneken en Hendrik, vertrekt bij die gelegenheid naar erve Bouhuis in Harfsen.
Tussen 1836 en 1838 wordt het huidige huis Het Enzerinck gebouwd door de toenmalige eigenaren jhr. Constantin A.E.A. van Panhuys en Charlotte E.W. Staring (dochter van de dichter; een andere tak dan Rudolph Jan). Na de Tweede Wereldoorlog heeft het koetshuis zijn woonfunctie teruggekregen. Het wordt nu ook wel het Oude Enzerinck genoemd.


De voormalige boerderij Enserink, nu Oude Enzerink genaamd. Eerst wordt in 1768 een landsheerkamer aangebouwd. Na de bouw van het huidige Enzerink verandert de bestemming in koetshuis. Weer later krijgt het zijn woonfunctie terug.

Anneken Veltmaat en Lambert Enserink kregen samen vijf kinderen, geboren in de slechts zeven jaar van hun huwelijk. Anneken krijgt er in haar tweede huwelijk met Hendrik Brinkerhof in zes jaar tijd nog eens vier bij, waaronder onze voormoeder Esselina Enserink. 

Het zit Anneke niet mee
Lamberts dood is niet de eerste klap die Anneken Veltmaat in haar leven te verwerken krijgt. Al veel eerder zit het haar niet mee. In 1696 overlijdt haar vader. Anneken is dan pas drie jaar oud. Haar moeder is al gestorven en haar vader inmiddels zelfs hertrouwd. Als wees blijft ze achter op de boerderij waarop ze is geboren: Veltmaat in Barchem. De nieuwe man van haar stiefmoeder trekt daar in, het oorspronkelijke gezin valt uit elkaar. Anneken wordt ondergebracht op Joostink (Joostinkweg 1, Vorden-Veldwijk), de ouderlijke boerderij van haar vader. Daar boeren nu haar tante Jenneken, zus van vader Jan, en Annekens oom Jan Hesselink, inmiddels Joostink geheten. In 1717 wordt Anneken lidmaat van de kerk in Vorden. Blijkens een getuigenverklaring uit 1734 werkt ze tot haar huwelijk in 1720 als dienstmeid op Joostink. Ze heeft dus wel wat moeten doen voor de kost.

Kwartierstaat Anneken
1.    Anneken Veltmaat geb. op Veltmaat onder Barchem en ged. 21.02.1693, overl. Vorden 19.07.1761, tr. (1) Vorden 23.06.1720, 27 jaar oud, met Lambert Goosen Enserink, 28 jaar oud, ged. Vorden 06.09.1691, overl. Vorden 05.10.1727), tr. (2) Vorden 08.05.1728 Hendrik Harmsen Brinkerhof, later Enserink (zie onder)
2.    Jan Jacobs Veltmaat / Joostink, geb. Vorden op Joostink ca. 1650, overl. Barchem op Veltmaat 1696. tr. (2) Lochem 16-06-1695 Johanna te Winkel / Hassink, tr.(1) Vorden 20.03.1687
3.   Jenneken Jansen Hesselink / Bouw-Hassink, ged. Barchem 07.01.1666, overl. Barchem <1695.
Bij hun huwelijk betrekt het paar boerderij Veltmaat onder Barchem.
4.   Jacob Roelofsen Joostink / Korterink, geb. Barchem op Korterink, ged. Lochem 08.09.1611, overl. Vorden 15.02.1692, tr. Vorden 14.01.163634 jaar oud, met
5.    Gartjen Jansen Gruwel, geb. Vorden ca. 1610, overl. Vorden <1663
 Rond hun huwelijk komen Jacob en Gartjen als pachters op boerderij Joostink, als opvolgers  van Lambert Jansen Jebbekinck / Joostink.
 Jacob geldt in Vorden als een notabel man. Tot op gevorderde leeftijd wordt hij dikwijls  gehoord vanwege zijn kennis van zaken in de regio. Zo wordt hij in 1690 in een verklaring  één   van ‘de tuigbare mannen’ genoemd.
             Hun dochter Jenneken en haar man Jan Besselink, later Jan Joostink geheten, zullen later de pacht van Joostink van haar ouders overnemen. 


De weg in Vorden-Veldwijk waaraan de gelijknamige boerderij ligt

6.     Jan Hesselink / Bouw-Hassink / Veltmaat, geb. Barchem ca. 1640, overl. Barchem <1675, tr. ca. 1665
7.     Jenneken Jansen Hassink / Korterink, geb. Barchem ca. 1640, overl. Barchem >21.02.1693
8.      Roeloff Jansen Korterink, geb. Barchem ca. 1580, overl. ca. 1653, tr. (2) Vorden 07.07.1626 Jenneken Driessen Gruwel, tr. (1) Lochem 21.09.1608
9.      Essele van Haerle, 22 jaar oud, ged. Lochem 25.08.1586, overl. Lochem <14.03.1626
10.   Jan Gerritsen Gruwel, geb. ca. 1575, overl. Vorden <1651, tr. <1606
11.   Jenneken Hendriks, weduwe van Dries Gruwel
             Jan volgt de gestorven Dries op als pachter van Gruwel/Grouwel (Almenseweg 33, Vorden-  Veldwijk).
             Rond 1639 vertrekken Jan en Jenneken naar Olthuis, Mosselseweg 5 (Vorden-Mossel), later  opgevolgd door hun zoon Jan.
      12. Jan Bouw-Hassink, geb. Lochem ca. 1610, overl. Barchem >12-12-1657, tr.
      13. Anne Veltmaat, geb. Barchem ca. 1610, overl. >12.12.1657
      14. Jan / Johan Roelofsen Hassink / Korterink, ged. Barchem 18-10-1609, overl. Barchem >14.11.1664, tr. <02.07-1636
      15. Elsken Luikens Hassink, geb. Barchem ca. 1608, overl. <1692
      16. Jan Korterink, geb. Barchem ca. 1550, overl. Barchem <21.09.1608
      18. Hendrik van Haerle, burgemeester van Lochem, geb. ca. 1557, overl. Lochem <20.05.1630,   tr. (2) Lochem 25.06.1626 Aeltien Loesink, tr. (1) Lochem 26.05.1583
      19. Gertken Jansen Tiessink, geb. Lochem ca. 1565, overl. Lochem 25.04.1626
      26. Rijkelt Veltmaat, geb. ca. 1570, tr. Lochem 29.02.1596
      27. Elsken Vennekers op de Wildenborch, geb. ca. 1570, overl. Barchem ca. 1615
      28.  Roeloff Jansen Korterink, geb. Barchem ca. 1580, overl. ca. 1653 (zie ook 8.), tr. (2) Vorden 07.07.1626 Jenneken Driessen Gruwel, tr. (1) Lochem 21.09.1608 
29.  Essele van Haerle, 22 jaar oud, ged. Lochem 25.08.1586, overl. Lochem <14.03.1626
(zie ook 9.)
30. Luiken Garrits Hassink, geb. Barchem ca. 1570, overl. Barchem >21.05.1628, tr. <1608
31. Jenneken ten Kotte, geb. Stadtlohn (Duitsland) ca. 1580
56. Jan Korterink, geb. Barchem ca. 1550, overl. Barchem <21.09.1608 (zie ook 16.)
58. Hendrik van Haerle, burgemeester van Lochem, geb. ca. 1557, overl. Lochem <20.05.1630 (zie ook 18.), tr. (2) Lochem 25.06.1626 Aeltien Loesink, tr. (1) Lochem 26.05.158
59. Gertken Jansen Tiessink, geb. Lochem ca. 1565, overl. Lochem 25.04.1626 (zie ook 19.)
60. Garrit Luikens Hassink, geb. Barchem ca. 1535
62. Lambert ten Kotte, geb. Stadtlohn (Duitsland) ca. 1550, tr.
63. Marie, geb. ca. 1555

Kwartierstaat Hendrik
1.      Hendrik Enserink, eerder Brinkerhof, geb. Vorden op Brinkerhof ca. 1693, overl. Vorden 06.07.1751, tr. Vorden 08.05.1728 Anneken Veltmaat (zie boven).
Ik stam niet alleen van deze Hendrik af, maar ook van zijn zuster Teuntjen.
2.      Hermen Lucassen Brinkerhof / Klein Smeenk, geb. Vorden ca. 1657, overl. >1736, tr. Vorden 26-10-1690
3.      Elsken Jansen Joink, geb. Vorden <1667, overl. Vorden 08.12.1748


Een straatnaam in Vorden herinnert aan boerderij Brinkerhof

4.   Lucas Jansen Smeenk, geb. Vorden ca. 1633, overl. Vorden 25.10.1692
6.      Jan Bartels Joink, geb. Vorden ca. 1633, overl. Vorden 25-10-1692, tr. (2) Vorden 1667 Beernten Arnt Hilverink, tr. (1) Vorden 01.02.1657 
7.      Essele Hendriks Hassink, geb. Vorden ca. 1635, overl. <1667
12.  Bartolt Gerritsen Joink, geb. ca. 1600, overl. Vorden >10.02.1674. Woont eerst op het Onland, maar verhuist uiterlijk in 1638 naar Joink (Baakseweg 12, Vorden-Veldwijk), tr. ca. 1624
13.  Anna Jansen, geb. ca. 1605, overl. Vorden >21.01.1658
14.  Hendrick Derks op Hassink, geb. Vorden ca. 1600, overl. Vorden >08-10-1674, tr. ca. 1630
15.  Lijsbet, geb. Vorden ca. 1605, overl. >1671
28.  Derck Obbekink op Hassink, geb. Vorden ca. 1560, overl. Vorden <22.02.1633
52.  Willem Obbekink, geb. ca. 1520, overl. Vorden <25.02.1581

Mijn afstamming van Anneken Veltmaat en Hendrik Enserink/Brinkerhof via hun dochter Esselina
1.     Esselina Hendriks Enserink, ged. Vorden 22.05.1729, overl. Baak 23.04.1796, tr. Steenderen 25.11.1652, 23 jaar oud, met Jan Berendsen Harenberg, 36 jaar oud, geb. Baak 00.09.1716, overl. Baak 19.09.1799; zoon van Berend Peters Harenberg (Baak ca. 1685-1752) en Geertje Lammers (ca. 1690-Baak 1749).
Esselina en Jan wonen op Harenberg (Schooldijk 6, Baak). Zij zijn ook voorouders van Bennie Jolink. Hij stamt af van hun zoon Garrit.
2.     Hendrik Harenberg, geb. Baak, ged. 19.05.1760, overl. Baak 27.03.1830, tr. Steenderen 14.08.1796, 36 jaar oud, met Aaltjen Wentink, 23 jaar oud, geb. Baak 22.03.1773, overl. Baak 03.07.1843; dochter van Arent Wentink (1737-1781) en Janna Hendriks Nijland (1740-1800). Arend en Janna wonen op Meggelshuis (Beukenlaan 9, Baak).
3.     Berendina Harenberg, geb. Baak 19.05.1807, overl. Empe 02.06.1876, tr. Zutphen 29.04.1835, 27 jaar oud, met Jan Frederik Langenberg, 25 jaar oud, geb. Empe 14.04.1810, overl. idem 26.03.1881; zoon van Evert Jan Langenberg (Empe 1786-1841) en Hendrika Jansen Jebbink (Warnsveld 1788-Empe 1867)
4.     Everdina Johanna Langenberg, geb. Voorst 02.02.1836, overl. idem 02.04.1914, tr. Brummen 30.04.1864, 28 jaar oud, met  Marinus ten Broek, 23 jaar oud, geb. Voorstonden 30.07.1840, overl. op boerderij Groot Leusveld (Leusvelderweg 2, Empe) 16.04.1914. Ze overlijden slechts 14 dagen na elkaar; zoon van Willem Derk ten Broek (Voorst 1799-Empe 1881) en Aaltje Harms Smit (Beekbergen 1795-Empe 1874)
5.     En mijn grootouders:
Aleida Berendina ten Broek, geb. Empe 13.10.1868, overl. Voorst (De Pannekoek, Oudhuizerstraat 16) 06.06.1937, tr. (2) Voorst 26.08.1911 Jan Hummelman, geb. Gorssel 19.10.1873, tr. (1) Steenderen 20.04.1906, 37 jaar oud, met Harmen Garritsen, 36 jaar oud, geb. Toldijk 07.08.1869, overl. Toldijk (Grote Hietcole, Hoogstraat 10) 20.07.1909; zoon van Arend Gerhard Garritsen (Toldijk 1840-1910) en Tonia Johanna Hartman (Toldijk 1847-1911)

Een eerdere versie van dit artikel verscheen in OTGB - Oostgelders Tijdschrift voor Genealogie en Boerderijonderzoek, 2016-2

Met dank aan mr. A.C.J. (Arnoud) Viersen voor enkele waardevolle aanvullingen

Bronnen (naast de gebruikelijke registers):
·         G. Hesselink, Stamreeks Korterink / Joostink / Veltmaat, OTGB 95.15
·         KRO-programma Brieven boven water, dd 08.05.2011 (terugslag bij te veel kruit)
·         NTR-programma Verborgen Verleden, dd 14.04.2012 (voorouders Bennie Jolink)
·         J. Renema , Familiehuwelijken alom, OTGB 95.12. Daarin onder meer als bron: Interrogatoria en Kondschappen (SAZ) dd 16.8.1734.

Boerderij Steenweert in Bronkhorst

Tot 1886 staat aan de rand van Bronkhorst, in de bocht richting het veer, boerderij Steenweert. Het heeft niet veel gescheeld of de naam van deze boerderij was mijn achternaam geweest. En ooit werden de bewoners door de sterke arm het pand uitgezet.

De boerderij stond iets voorbij het welbekende Huis Ophemert oftewel het Hoge Huis. Op het toenmalige perceel staan nu twee boerderijen, met de adressen Bovenstraat 18 en 20. Het Hoge Huis en Steenweert waren van elkaar gescheiden door (restanten van) de oude stadsmuur en de stadsgracht. Waar deze de straat kruisten, stond een van de twee stadspoorten die Bronkhorst ooit kende, de Veerpoort. Steenweert stond dus aan de buitenkant van gracht en poort.

We weten weinig over het pand zelf, alleen dat het gebouwd moet zijn (ver) voor 1749. Mogelijk was het, net als Huis Ophemert, een stenen huis. De naam Steenweert zou kunnen duiden op een ‘stenen wering’, een verdediging tegen het water van de IJssel of tegen andere indringers. De boerderij lag immers bij de toegangsweg tot het stadje.

We weten wel iets over de relatieve waarde van het pand, althans in het jaar 1832. Op de Tarieflijst voor de heffing der grondbelasting van dat jaar valt het huis in klasse 1, de hoogste klasse. Het tarief bedraagt 36 gulden. Ter vergelijking: het Hoge Huis zit ook in deze klasse, maar dan met een tarief van 54 gulden.

Kadasterkaart van Bronkhorst anno 1832. Het perceel met /// is Steenweert met tuin en boomgaard (het huis lag op de hoek), met \\\ het Hoge Huis (huis en tuinen). Ter oriëntatie: het perceel met XXX is De Gouden Leeuw met brouwerij.

De eigenaren

Voorafgaand aan het jaar 1749 is het huis eigendom van ‘frau Geerligs, ook Gertjen Mentink genaamd’ en haar kinderen ‘Willem Mentink, Geerlig Geerligs en hun zuster Berendina’. De woorden ‘huis’ en ‘boerderij’ zijn in die tijd bijna identiek. Er is buiten de steden nauwelijks een huis dat niet tevens een boerderij is.

1749. In juli kopen mijn voorouders Arend Jansen en Grietien Garritsen het pand, dat hier in de koopakte beschreven staat als ‘een huis met twee hoven, één voor en één achter gelegen (…), alhier in deze Bannerie en Graafschap Bronkhorst aan de Veerstraat gelegen’.[1] De Veerstraat is de toenmalige naam van de Bovenstraat.
Arend is de veerman van het Bronkhorsterveer, Grietien de dochter van de herbergier van De Gouden Leeuw. Ze wonen in het Veerhuis.

1762. Arend Jansen is inmiddels overleden. Steenweert is nu gezamenlijk eigendom van voorvader Gerrit Arends (ca. 1720-1808) (2/3e deel) en zijn zuster Johanna Arends (1/3e deel), zoon en dochter van Arend en Grietien. Gerrit is in 1751 getrouwd met mijn voormoeder Anna Maria Huetink (ca. 1725-1789). Eerst is hij ook veerman, maar later kiest hij voor het boerenbestaan. Hij gaat dan echter niet wonen in zijn deels ‘eigen’ huis, maar pacht boerderij Steenbergen (Bakerwaardseweg 7, Bronkhorst). 
Johanna Arends (ca.1715-1785) woont met haar man Otto Huetink (broer van Anna Maria) op de Vree (J.F. Oltmansstraat 17, Steenderen). 

1787. Gerrit Arends koopt uit de nalatenschap van zijn inmiddels overleden zuster Johanna haar ‘derde gedeelte van huis, hof, land- en weigrond in en onder Bronkhorst gelegen’. Hij is daarmee nu enig eigenaar.[2]

1808. Gerrit Arends overlijdt. Steenweert, hier omschreven als ‘huis en hof  no. 11 Richtershuis’, komt nu in handen van zijn zoon, mijn voorvader Garrit Garritsen (1755-1832).[3]
Garrit is de enige van de vijf kinderen in het gezin die zijn vader heeft overleefd. In 1797 is hij als 42-jarige getrouwd met de dan 25-jarige Catharina Gerritsen (1772-1851) uit Spankeren. Samen wonen ze op Steenbergen, waarvan ze de pacht hebben overgenomen. Tussen 1810 en 1812 verhuist het gezin echter naar Steenweert. De boerderij die jarenlang verpacht is geweest, wordt nu door de eigenaar zelf betrokken. Wonen en bezit vallen vanaf dit moment samen.

1832. Garrit Garritsen overlijdt op het adres ‘Huis no. 102’[4], de aanduiding van dat moment. Hetzelfde huis dat vanwege de te betalen overdrachtsbelasting in de Memorie van Successie staat die na zijn overlijden is opgemaakt: ‘het huis nr. 102 met erf en zaadberg’. Weduwe Catharina wordt nu enig eigenaar. In 1832 heeft het zojuist ingestelde Kadaster ook voor het eerst kaarten gemaakt waarmee de relatie perceel-eigendom valt te achterhalen. De exacte ligging van het huis wordt daarmee duidelijk.

1832-1851. In 1851, na de dood van moeder Catharina, blijkt dat de derde zoon, Arend Garritsen (1804-1874), ergens in deze periode zijn vaders helft van Steenweert in zijn bezit heeft gekregen. Arend is in 1842 getrouwd met Johanna Gosselink (1811-1864). Zij komt van boerderij Fokkingsbult (Broekstraat 13, Baak). 
Arend is in 1832 niet aanwezig geweest bij de afhandeling van de nalatenschap van zijn vader. Dit omdat hij als schutter van de 'mobiele schutterij' in garnizoen ligt te Bladel (NB). Hij maakt kennelijk deel uit van het leger tijdens en na de Belgische revolutie (1830): de succesvolle opstand van de zuidelijke Nederlanden tegen de Nederlandse overheersing onder koning Willem l, waarna België onafhankelijk wordt. H. Addink schrijft hierover: ‘Op 15 november 1830 zijn tussen de 60 en 70 schutters van hier (= Steenderen) vertrokken wegens het oproer en afvallen der Belgen en hebben met meer andere schutters tot in het voorjaar 1831 in Zutphen gelegen, en zijn toen naar Noord-Brabant vertrokken. Zij zijn 30 augustus 1834 voor het grootste gedeelte met onbepaald verlof teruggekomen, ruim 60 personen, die op de 15e september feestelijk zijn onthaald op brood, boter, kaas en bier.’ (Aantekeningen van oudheden (...), OTGB 1989, p. 29)

1851. Weduwe Catharina sterft. Arend erft nu ook zijn moeders helft van ‘huis, erf en boomgaard (…) in Bronkhorst’. In haar testament uit 1841 heeft Catharina nadrukkelijk bepaald dat ‘haar onroerende goederen niet gevoeglijk tussen alle kinderen kunnen verdeeld worden, (maar dat) het haar begeerte en verlangen is, dat haar zoon Arend (…) in het genot en bezit blijft van haar onverdeelde helft van de (…) onroerende goederen, alsmede haar roerende goederen, uitgezonderd haar kabinet, klederen, lijfstoebehoren en lijfssieraden, goud, zilver en een bed.’ Hopelijk zal dit geen aanleiding zijn geweest tot onmin in de familie. Gelukkig komen de oudste twee zonen ook goed terecht. Beide trouwen een weduwe + boerderij in Toldijk: zoon Garrit wordt boer op de Middelbeek (Zuphen-Emmerikseweg 4) en zoon Harmen, mijn voorvader (nr. 16), op de Grote Hietcole (Hoogstraat 10).

1864. Johanna Gosselink sterft. Haar deel van het gezamenlijke eigendom wordt gërfd door haar vier minderjarige kinderen. Het onroerend goed behelst onder meer ‘de helft van  huis, erf, boomgaard’. Steenweert heeft dan als aanduiding ‘Bronkhorst, Wijk 13, no. 3’

1874. Weduwnaar Arend Garritsen overlijdt. Zijn dan nog drie levende dochters erven zijn deel van Steenweert. De getrouwde dochter Catrina Hendrika (1843-1911) woont dan onder Hengelo. De ongehuwde Gerritjen (1849-1890) en Aleida Johanna (1851-1916) blijven in het huis achter.

1880. Gerritje Garritsen is inmiddels getrouwd en vertrokken naar Warnsveld. Aleida Johanna is dienstbode en zal in 1883 in Zutphen trouwen. Tijd dus om Steenweert van de hand te doen. Koper is buurman Breukink van Huis Ophemert oftewel het Hoge Huis.

1886. Breukink breekt de boerderij af. Het huis moet minimaal zo’n 150 jaar oud zijn geweest, maar mogelijk nog ouder.

Bij de boerderij horen diverse percelen land. Deze lagen niet dichtbij, maar verspreid in de omgeving: bouwland op de Covik en in de Bakerwaard, hooi- en weideland in de Bronkhorsterwaarden, diverse percelen langs de huidige Onderstraat aan de rand van Bronkhorst, en enkele hoven aan de Molenstraat. En dat zonder de tegenwoordige geneugten van de techniek, zoals tractoren.

Detail van de kadasterkaart: nr. 273 is Steenweert, 274 boomgaard en tuin; 271 is Het Hoge Huis

De bewoners (voor zover bekend)

Voor 1750. De eerste ons bekende bewoner is Theodorus Wolterbeek, rechter van Steenderen van 1739 tot aan zijn dood in 1750. Door hem kreeg het huis de naam Richtershuis. Zelfs nog tot in 1808 wordt het huis als zodanig aangeduid. Zo blijft zo’n naam aan een huis kleven.

1752. Isabella Schoonhoven, weduwe Wolterbeek  is na de dood van haar man in het huis blijven wonen. Bij het overlijden van hun zoon Jan in 1752 staat als notitie: ‘overleden in het Richtershuis’.[5]

1762. Steenweert wordt gepacht door Gerrit Buenink en Aaltjen Donderwinkel. Eigenaar Arend Jansen blijkt nog 221 gulden pacht van hen tegoed te hebben, maar is inmiddels overleden. Zoon Gerrit Arends handelt zijn nalatenschap af. Om ‘reden van genegenheid’ scheldt hij het paar 16 gulden van de schuld kwijt. Het openstaande bedrag wordt alsnog betaald.[6] Hun wordt echter wel de pacht opgezegd.

1763-1770. Met Sint Peter (oftewel 22 februari, de gebruikelijke datum voor pachtwissel) 1763 komen er nieuwe pachters: Sweer Hendriks Harenberg (geb. 1719) en Aaltje Wunnink. Het paar heeft dan drie kleine kinderen. Het vierde zal op Steenweert geboren worden.
Ieder huis heeft zijn kruis en dat is ook hier zeker het geval. Of het onwil is, onvermogen of wat dan ook: deze pachters bezorgen met hun gedrag de eigenaren Gerrit Arends en zijn zwager Otto Huetink de nodige hoofdbrekens.
Sweer en Aaltje hebben de boerderij gepacht voor een periode van 6 jaar. In 1769, aan het einde van deze periode, weigeren ze echter te vertrekken. Bovendien hebben ze over de laatste drie, vier jaar hun pacht niet betaald.
‘Hij heeft durven verstouten daar op te blijven’, aldus Garrit voor de rechtbank. In plaats van te betalen en daarna de boerderij te verlaten, heeft Sweer zich gedragen als een ‘onwettige possesseur (eigenaar) en als een halsstarrige detenteur (eigenaar)’. Tja, men gebruikt soms moeilijke woorden, veelal met een Franse achtergrond. Of dit in die tijd gewone spreektaal is of dat alleen de rechter dit soort woorden gebruikt wanneer hij de verslagen schrijft, we weten het niet.
Beide eigenaren hebben ook ‘ontwaard en vernomen dat de voornaamste goederen, zoals paarden en beesten door een heimelijke vervoering bij avond of nacht of door een fraudulente (bedrieglijke)’actie van de boerderij zijn weggevoerd, hoewel ze ‘stilzwijgend’ tot de gepachte goederen behoren, en bovendien nog dat het huis ‘van binnen bijna geheel onder de voet is bewoond, en dat daarvan eveneens met moedwil een woeste plaats is gemaakt, en van den hof een gemene overloop geworden’. Sweer heeft dus ook nog eens stiekem paarden en koeien ontvreemd die eigenlijk van de eigenaren zijn (of waar zij in ieder geval beslag op hebben laten leggen). Van het interieur van het huis en de tuin schijnt ook niet veel meer over te zijn.

De harde hand moet eraan te pas komen
Gerrit en Otto zien er dus geen heil meer in, zij zien niet ‘dat enige andere bekwamere (geschiktere) middelen rechtens tot een of ander kunnen bij de hand genomen worden, om aan alle verdere kwade behandelingen en frustraties een einde te maken en om alle verdere schade te voorkomen’ .
Daarom verzoeken ze de rechtbank om Sweer te gelasten met zijn vrouw en kinderen en met zijn spullen ‘huis, erf en goed’ te verlaten. Hoe ‘ongaarne’ ze dit ook doen, voegen ze er aan toe.
De eigenaren verwachten dat de huisuitzetting niet zonder slag of stoot zal verlopen (gezien het gedrag van Sweer), en verzoeken daarom het gerecht hierbij aanwezig te zijn. Ook vragen ze of ‘van te voren (…) de nodige maatregelen kunnen worden genomen om in geval van onwilligheid of frustraties of resistentie (verzet) met de sterke hand’ het gezin uit het huis te kunnen zetten. Kort gezegd: of de ME paraat kan staan.[7]

‘…geheel en al, als een onwettigen possesseur of als een halstarrigen detenteur sig gedraagt…’ (1770)

1785. Pachter is Barend Huetink (ca. 1722-1793) (broer van Anna Maria en Otto). Barend is in 1753 getrouwd met Geertruid Hendriks Wijers (+1791)

ca. 1811. Mijn voorouders Garrit Garritsen en Catharina Gerritsen verhuizen van boerderij Steenbergen naar Steenweert. Vanaf nu tot 1880 vallen bewoning en bezit samen.

Het paar woont nog maar kort op de boerderij als in 1812 de ‘naamsaanneming’ plaatsvindt. Wie nog geen vaste achternaam heeft, wordt verplicht er eentje te kiezen. Zo ook onze Garrit. Dit als gevolg van de invoering van de burgerlijke stand door Napoleon. ‘Garritsen’ is slechts een patroniem, een aanduiding afgeleid van de voornaam van de vader. De familienaam die men op dat moment kiest, kan tot op de dag van vandaag niet zo maar gewijzigd worden. Garrit kiest echter niet Garritsen, maar … Steenweert.

De officiële akte hiervan luidt aldus:
‘Voor ons, Maire (burgemeester) der gemeente van Steenderen[8], canton van Doesburg, arrondissement van Zutphen, departement van de Boven IJssel is verschenen Garrit Garritsen wonende onder Steenderen en heeft verklaard aan te nemen voor familienaam de naam van Steenweert en voor voornaam die van Garrit Garritsen te behouden.
Dat hij heeft vier zoons en drie dochters met de namen (…etc.)
Van al hetwelk wij deze akte hebben opgemaakt en op beide registers hebben ingeschreven, voorts door de comparant (Garrit) na gedane voorlezing met ons getekend binnen Steenderen, 18 november 1812, (ondertekend door) H.W. Rasch.’[9]

Dat we de naam Steenweert hier pas voor het eerst zien, is niet vreemd. Ook de naam van herberg De Gouden Leeuw zag ik nergens in oude documenten. We zien Steenweert nog terug in 1817, in een document waarin Garrit genoemd wordt als lid van de Kerkenraad: ‘G. Garritsen Steenbergen op Steenweert’. ‘Steenbergen’ zal nog stammen uit de jaren die hij op die boerderij gewoond heeft.

Garrits handtekening onder de akte van naamsaanneming uit 1812: Garrit Garritsen Steenweert

Steenweert of toch Garritsen
Maar toen … Wat is er gebeurd? Waardoor wordt zijn officiële achternaam alsnog Garritsen? We weten het niet. Het meest voor de hand ligt, dat die naam zo ingeburgerd is dat de plaatselijke ambtenaar niet aan Steenweert kan wennen. Alles gaat nog met de hand en een vergissing is gauw gemaakt. In 1832 staat Garrit in het Kadaster (ook overheid) als Garrit Garritsen Steenbergen, net als in 1817 bij de Kerkenraad.
Hoe dan ook, Garrit heet bij zijn overlijden in hetzelfde jaar 1832 gewoon weer Garrit Garritsen, evenals zijn nazaten.

In het Bevolkingsregister zien we dat in de periode 1823-1826 op Steenweert - naast het gezin Garritsen en de gebruikelijke komende en gaande knechten en meiden - nog twee andere personen inwonen: Derk Hendrik Seesink, schoolonderwijzer (geboren in 1802 te Arnhem) en Hendrik Hoklein, geboren in 1803 in Düsseldorf, van beroep 'rentm' (rentmeester?) en van religie 'menist' (doopsgezind). Dat laatste is een opvallend gegeven gezien de gereformeerde godsdienst die door alle andere bewoners van het pand wordt aangehangen.

Genealogische noot
Mijn afstamming van boerderij Steenweert:
Arend Jansen                        1715 x Grietien Garritsen                
Garrit Arends                         1751 x Anna Maria Huetink
Garrit Garritsen Steenweert  1797 x Catharina Harms Gerritsen
Harmen Garritsen                 1839 x Hendrika Teunissen
Arend Gerhard Garritsen      1868 x  Tonia Johanna Hartman
Harmen Garritsen                 1906 x Aleida Berendina ten Broek
Marinus Garritsen                 1939 x Gerrie Busser
Alice Garritsen

Eerdere versies van dit artikel verschenen in:
  • De Zwerfsteen, periodieke uitgave van de Historische Vereniging Steendern, nr. 2015-4
  • OTGB - Oostgelders Tijdschrift voor Genealogie en Boerderijonderzoek, 2016-2


[1] ORA Bronkhorst PvB, inv. 3, datum 30-07-1749
[2] Steenderen Tutele 3021/798, datum 02-03-1787
[3] ORA Bronkhorst CVA, inv. 2, datum 02-06-1808
[4] Huisnummers worden in de 19e eeuw geregeld gewijzigd. In het Bevolkingsregister  1823-1830 is het huisnummer 44.
[5] Overledenen Bronkhorst (RBS 1436.1): 14-03-1752 Rut in de Richtershuis zijn zoon genaamd Jan, begraven (Theodorus Wolterbeek werd Rut genoemd.)
[6] ORA Bronkhorst PvB, inv. 4, datum 25-02-1762
[7] ORA Bronkhorst CVA, inv. 1, data 14-02-1770 en 24-03-1770
[8] Bronkhorst is dan al deel van de gemeente Steenderen.
[9] Nieuw Archief Steenderen (NAS), Aangenomen geslachtsnamen 1812, 0446/1078, akte 66, datum 28-11-1812