dinsdag 25 oktober 2016

Vier eeuwen herberg Den Bremer in Toldijk

Het is maandag 25 november 1782. ‘s Morgens vertrekt een groepje jongelui vanuit Toldijk naar Doetinchem voor een bezoek aan de markt. Eén van hen is Arend Gordinou de Gouberville, zoon van Herberg Den Bremer. Ze zullen de afstand van zo’n 13 km. te voet afgelegd hebben. Ook toen gingen jongeren graag op stap, maar festivals of popconcerten kende men nog niet. Alleen kermissen en ‘bier’. En markten dus.

Er gebeurt het volgende
Kennelijk gaat eenieder op de markt zijn eigen weg, want ze spreken af elkaar in de namiddag te treffen in herberg Het Loo. Deze herberg ligt aan de weg naar Keppel, op zo’n 400 ‘treden’ van Doetinchem. Het is er druk, zo tegen het einde van de marktdag. Een deel van de aanwezigen zit binnen, anderen staan buiten voor de deur. Bij de lindeboom, die er zo zonder blad troosteloos bij staat.
Ook Jan Roelofs uit Keppel en enkele Toldijkers staan voor de herberg. Ze kennen elkaar van gezicht. Na een tijdje roept Jan: ‘die uit Toldijk en Baak komen, dat zijn allemaal schelmen!’ Zomaar, zonder aanleiding. Dat laten de Toldijkers zich niet zeggen. Het is de aanleiding tot een fikse ruzie en ‘slagerij’, oftewel er wordt danig op losgeslagen, zowel met de hand als met stokken. De gasten die binnen zitten, horen het gekrakeel en komen één voor één nieuwsgierig naar buiten. Knokkende jonge mannen. Destijds was dat helemaal niet zo bijzonder, zeker niet na een pul bier. Maar toch het bekijken waard.
Arend van Den Bremer komt ook naar buiten. Hij blijft in de deuropening staan. Ook hij heeft een stok in zijn hand. Natuurlijk, wie loopt niet met een stok in die tijd. En dan opeens … midden in de mierenhoop van vechtende jongeren, valt Jan Roelofs uit Keppel dood neer. Drie dagen later wordt de 20-jarige Arend gearresteerd en in Steenderen in het ‘gerichtshuis’ in de ‘gerichtskamer’ opgesloten. Hij wordt er dag en nacht bewaakt.

Tijdens het verhoor door rechter Aberson verklaart Arend dat hij uiteraard weet dat Jan Roelofs tijdens de ruzie ‘dood is gebleven’, maar hij heeft dat niet met eigen ogen zien gebeuren. Volgens hem was er ook geen sprake van ‘haat, vijandschap of ruzie’ tussen hem en Jan.

Getuigen
Zo’n acht getuigen worden onder ede gehoord. Weigert een opgeroepen getuige te verschijnen, dan kost hem dat 3000 goudguldens. Een zeer hoog bedrag, nog meer dan de herberg van zijn ouders in 1770 waard is, zo’n 2700 gulden (zonder de grond).
Ook deze getuigen verklaren niet gezien te hebben dat de twee ruzie hadden. Wel zagen ze dat een en ander ‘in ’t honderd’ aan het lopen was, in het groepje jongens voor herberg Het Loo. Arend heeft ‘daartoe echter geen hand of voet uitgetrokken’. Hij had wel een stok in zijn hand, maar heeft daarmee niet geslagen.
Integendeel. Arend riep zelfs: ‘Mijn God, jongens, wat slaat gij. Houd toch op, en ziet toe wat gij doet.’ Op de vraag of de getuigen ooit gezien hebben dat Arend ‘beschonken of door de drank onbekwaam’ was, antwoorden ze als uit één mond: neen! Ze vinden hem allen ‘van zeer goed gedrag en levenswijze’.

'Mijn God, jongens, wat slaat gij. Houd toch op, en ziet toe, wat gij doet,...'

Vrijlating
Op 4 december 1782, hij zit dan zes dagen gevangen, vraagt Arend het gerecht om vrijlating. De beëdigde getuigen hebben immers verklaard dat hij met de dood van Jan Roelofs niets te maken heeft. Bovendien ‘durft hij vrijelijk te verklaren, dat hij zich altijd als een braaf en eerlijk jongeling gedragen heeft, en dat er niets op zijn comportement en levenswijze te zeggen valt’. De rechtbank heeft geen bezwaar.
Toch wordt Arend niet vrijgelaten. Integendeel. Op 9 december worden nog twee andere getuigen gehoord. Ook zij pleiten Arend echter vrij.

Vier dagen voor kerst, na 23 dagen gevangenschap, komt dan toch het verlossende woord, en wel van de stadhouder van het landdrostambt van de Graafschap Zutphen. Arend wordt ontslagen uit zijn ‘civiele detentie’. En zo wordt het voor hem en zijn familie toch nog een mooi kerstfeest.

Kennelijk zit Justitie danig met de handen in het haar, want begin januari wordt opeens Arends broer Isaac van de doodslag beschuldigd. Op hoge poten begeeft hun moeder, Aaltje Harmsen, weduwe Gordinou de Gouberville, zich daarop van Toldijk naar Steenderen. Ze weet het gerecht aldaar gelukkig te overtuigen van Isaacs onschuld. Ook anderen worden later nog beschuldigd.

Wie is Arend Gordinou de Gouberville?
Arend stamt uit de familie Bremer die al sinds 1639 herberg Den Bremer in Toldijk bestiert. Mogelijk is de herberg al van veel oudere datum. Anno 2023 bestaat Den Bremer nog steeds. En ook wordt deze nog steeds uitgebaat door afstammelingen van de eerste Bremer, ook een Arend. Dus al bijna vier eeuwen lang.

Den Bremer rond 1960

Den Bremer toen en nu
Den Bremer, Zutphen-Emmerikseweg 37, Toldijk, eerst 'Toldijcks Huis' en later ‘Bremers Huijs’ geheten, komen we voor het eerst in de stukken tegen rond 1600. Lang is het een herberg, een pleisterplaats voor man en paard. Men kan er zijn paarden verversen en zichzelf van eten, drinken en een bed voorzien.
De herberg ligt aan de weg die de Hanzesteden Zutphen en Emmerik met elkaar verbindt. De Hanze is een Noord-Europees handelsverbond dat dateert uit de 14e eeuw. Daarom is de herberg mogelijk van nog veel eerdere datum.
De ZE-weg was ooit een tolweg. De naam Toldijk vindt hierin zijn oorsprong. Den Bremer fungeert dan tevens als tolhuis. In 1795 is het innen van de tol verplaatst naar Herberg de Zon, in de richting van Hummelo.

De achtereenvolgende uitbaters van Den Bremer
In het jaar 1600 is Hans Hendricks Prater de uitbater van 'Toldijcks Huis', zoals de herberg dan nog wordt genoemd. Rond 1633 overlijdt hij.
Zijn dochter Agnies en haar man, brouwer Jan Keppelman, verkopen hun niet bijster florerende herberg in de buurt van de Meipoort in Doesburg, en nemen de zaak over.
Jan overlijdt al vrij snel, waarna Agnies in 1639 hertrouwt met Arend Bremer.
Arend brengt uit zijn eerste huwelijk kinderen mee, waaronder dochter Geertruijt. De huidige eigenaren van Den Bremer, en ook ik, stammen van hen af.

Generatie 1 - Arend Bremer
Vanaf 1639 is Arend Bremer, ook wel Arnt of Arnold genoemd (ca. 1595-begin 1661), dus de volgende herbergier / brouwer. Hij woont in Groenlo als hij trouwt met Sibilla Haeffkes uit Steenderen, dochter van Willem Haeffkes. Na haar overlijden hertrouwt hij met eerdergenoemd Agnies Jansen (ca. 1590-na 1669).
Vanaf dan zal de naam 'Bremers Huijs' zijn intrede hebben gedaan.

Bijzonder om te vermelden: in 1654 wonen er twee kinderen bij hen in huis die ze hebben 'aangenomen en die ze om Godes wille opbrengen (opvoeden)'.

'Erschenen, Arnolt Bremer en Agnies Jansen, eheluijden...' 13 augustus 1653






Generatie 2 Jan Arends Bremer
Na Arends overlijden hertrouwt de inmiddels bejaarde Agnies (zij moet dan al de 70 zijn gepasseerd) met de circa 25-jarige Jan Arends. Mogelijk werkt hij in de herberg / brouwerij, en is hij de geschikte persoon om deze voort te zetten. Hij wordt al gauw Jan Arends Bremer (ca. 1635-voor 1707) genoemd. Maar hij is dus geen zoon van Arend Bremer uit generatie 1.
Zijn achternaam zal hem toegedicht zijn door de naam van de herberg, zoals ook boeren hun boerderijnaam wel als familienaam kregen toegemeten.
Uit het huwelijk tussen Agnies en Jan zijn logischerwijs geen kinderen bekend.

'... Agnies Keppelman, gewezen weduwe van zal. Aernt Bremer, nu getrouwt aan Jan Aerntssen...' 26 juli 1668

Agnies sterft en Jan Arends Bremer hertrouwt met de 20 jaar jongere Elsken Kirspensis (ca. 1653-na 1742), kleindochter uit het eerste huwelijk van Arend Bremer met Sibilla Haeffkes. Heel bijzonder: Jan hertrouwt met de stiefkleindochter van zijn eerste vrouw. 

Arend/Arnold Bremer
 x(1)
Sibilla Haeffkes

             v
x (2)
Agnies Jansen

Geertruit Bremer
x
Jan Kirspensis

             v


Elsken Kirspensis
x (2)
Jan Arends Bremer x (1) Agnies Jansen

Schema van de twee posities die Agnies Jansen achtereenvolgens inneemt
x = getrouwd met
v = kind van

Tijdens dit huwelijk krijgt Jan alsnog kinderen: zeven, onder wie slechts één zoon, Arend. Je zou zeggen: dat wordt de volgende herbergier. Maar hij kiest voor een andere carrière: pachter van het weggeld. Later is hij pachter van de bieraccijns.
Bovendien wil Arend niet zo deugen. Menig keer komt hij voor het gerecht omdat zijn handjes weer eens los hebben gezeten. Moeder Elsken laat hem echter niet vallen. Tijdens een rechtszaak in 1717 staat ze zelfs borg voor hem. 
Ze is dan al zo’n 10 jaar weduwe. Elsken heeft sowieso een zelfstandige natuur. Zo doet ze zelf meerdere aankopen, weliswaar 'met toestemming van haar man', maar toch, ... in díe tijd. In 1690 koopt ze bijvoorbeeld koren bij haar oom Hans Warner Bremer, pachter van boerderij Withagen.

Gelukkig zijn er nog de zes dochters. Dochter Arndje, van wie ik afstam, trouwt met Aalt Anderson uit Ellecom, zoon van een Schotse immigrant. Het paar woont eerst in Ellecom, maar verhuist later naar Toldijk. Het vestigt zich daar op een boerderij met de naam Bremerstede (huidige locatie: Zutphen-Emmerikseweg 34). Deze boerderij heet niet voor niets zo. Ze komt uit het familiebezit van de Bremers.
Moeder Elsken overlijdt pas in 1742, bijna 90 jaar oud.

Generatie 3 - De zussen Johanna en Agnies Jansen Bremer
De twee ongehuwde dochters van Jan en Elsken, Johanna (+1771) en Agnies (+1750), nemen de dagelijkse leiding van hun moeder over. Dit terwijl ze zelf inmiddels al rond de 60 zijn. De andere vier zussen blijven mede-eigenaar. De grond waarop de herberg staat, is van oudsher eigendom van de Diaconie van Bronkhorst.
Na het overlijden van Agnies in 1750 bezinnen de andere zussen – inmiddels ook zeker niet meer de jongsten - zich op de toekomst. Gezamenlijk verkopen ze Den Bremer aan een zoon van hun zuster Anna Sibilla: de in Zutphen geboren en getogen Johan/Jan Gordinou de Gouberville.
De waarde van Den Bremer wordt daarbij als volgt getaxeerd (in guldens): huis 300; brouwhuis 50; brouwketel 169; die olde schuur 00; die nije peppeler schuur 55; den bargh (hooiberg) 12; die schup (soort schuur) 10; varkensschot (schuur) 15.

Generatie 4 - Johan/Jan Gordinou de Gouberville
De hierboven al genoemde Johan/Jan Gordinou de Gouberville (1727-1769) treedt al in 1748 op namens zijn bovengenoemde tante Agnies. Mogelijk is hij samen met zijn moeder, die weduwe is, eerder al bij zijn grootmoeder en tantes ingetrokken.
In 1757 trouwt hij met Aaltje Harmsen (1719-1807) uit Steenderen, dochter van Harmen Philipsen. Het paar krijgt drie kinderen: Isaac, Harmina en de later gedetineerde Arend (zie het verhaal bovenaan dit blog). Johan/Jan sterft als Arend pas 6 jaar oud is, op 42-jarige leeftijd. Hij wordt begraven in de kerk.
Aaltje hertrouwt een jaar later met de Zelhemse Derk Coops (1741-1780), zoon van Berend Coops. Ook Derk sterft voordat Arend volwassen is. Aaltje zelf wordt maar liefst 88 jaar oud. 

Deze zeer oude gietijzeren bel heeft het kapelletje gesierd dat ooit schuin tegenover Den Bremer stond. Daarna heeft de bel op het dak van de vroegere Den Bremer gestaan (1795-1960) en deed daar dienst als alarmbel. 

Generatie 5 - Arend Gordinou de Gouberville
Ook al is hij de jongste van de twee zonen, onze veelbesproken Arend Gordinou de Gouberville (1763-1827) wordt de volgende uitbater van Den Bremer. Dat is hij al op 21-jarige leeftijd, zo'n jaar na het voorval bij Doetinchem. 
Arend trouwt in 1786 met Aaltje Soerink (1764-1796), dochter van Roelof Soerink van de Covik. Er worden vier kinderen uit dit huwelijk geboren. In juli 1796 sterft Aaltje, 32 jaar oud. Ze wordt begraven in de kerk van Steenderen.
Nog in datzelfde jaar hertrouwt Arend met Everdina Coops (1769-1835), dochter van Jan Coops uit Zelhem. Uit dit tweede huwelijk worden zes kinderen geboren, waaronder de latere uitbaatster van Den Bremer, dochter Johanna Diderika. Arend sterft in 1827, 64 jaar oud.
Waarom Arends zes jaar oudere broer Isaac de zaak niet heeft overgenomen, is onbekend. We zien dat deze Isaac soms op pad is vanwege ‘affaires’ (zaken). In 1781 vertrekt hij naar Amsterdam, waar hij in 1791 trouwt met de in Lochem geboren Johanna Dieperink.
Zuster Harmina trouwt in 1781 met Hendrik Keurschot, zoon van de schoolmeester van Bronkhorst.

Generatie 6 Johanna Diderika Gordinou de Gouberville en Gerrit Jan Wunderink
Aan Arends dochter Johanna Diderika Gordinou de Gouberville (1800-1864) de eer herberg Den Bremer over te nemen. Ook hier weer de vraag: waarom zij? Waarom niet één van de andere in totaal zeven (half)broers en twee (half)zussen? Zes van hen blijken (vrij) jong gestorven. Bij het overlijden van moeder Everdina in 1835 worden alleen genoemd: zus Jantjen, getrouwd met de Toldijkse schoolmeester Van Asselt (ze wonen in het schoolmeestershuis aan de Hoogstraat), en broer Gerhard Izaak, broodbakker in Westervoort. Uit het eerste huwelijk van vader Arend is dan alleen halfbroer Jan nog in leven. Hij is katoenspinner in Enschede.
Johanna trouwt in 1823 te Steenderen met Gerrit Jan Wunderink (1800-1873) uit Warnsveld. Hij is de zoon van Albert Wunderink en Anna Gardina Brinkman. Vader Albert begon als houtteler, maar neemt later 'uitspanning' 't Harenberg over. Deze herberg lag langs de IJssel in de Bronsbergen onder Wichmond, een verzameling heuvels waar ooit de galg van Zutphen stond. Het kasteleinschap was Gerrit Jan dus met de paplepel ingegoten.
Ook in 1864, bij het overlijden van Johanna Diderika, is de grond waarop Den Bremer staat nog deels van de ‘Provisorie (Diaconie) van Bronkhorst’. Wel bezit de familie in dat jaar in de omgeving zo’n 15 ha. land. Vreemd is dat niet: ook al is men bijvoorbeeld schoenmaker of, zoals hier, herbergier: daarnaast heeft men een boerderij. Niet heel veel later zal ook de rest van de grond onder Den Bremer door de familie gekocht zijn, want zij weet niet beter dan dat deze ‘sinds mensenheugenis’ hun eigendom is.
De 15 ha. zijn enkele generaties geleden verkocht.

Den Bremer met zichtbaar boerderijgedeelte.

Generatie 7 - Peter Gerrit Jan Wunderink
Zoon Peter Gerrit Jan Wunderink (1840-1925) neemt Den Bremer van zijn ouders over. Ook híj is tevens landbouwer. Dat beroep staat zelfs als enige genoteerd op het inschrijvingsbewijs uit 1859 voor de ‘Nationale Militie’, de toenmalige naam van het leger. Zelf is Peter Gerrit Jan niet in dienst geweest. In plaats daarvan heeft hij een ‘nommerwisselaar gesteld’. Dat wil zeggen dat hij tegen betaling iemand anders zijn dienstplicht heeft laten vervullen. Niet ongebruikelijk in die tijd voor wie het kan betalen. Peter trouwt in 1873 met Lammertjen Polman uit Drempt (1849-1907).
Ook hier is een oudere broer gepasseerd. Of mogelijk ziet deze broer Derk (1834-1893) er zelf van af omdat hij Herberg Den Dollenhoed onder Lochem/Barchem kan gaan uitbaten (Lochemseweg 37, anno 2023 Hotel BonAparte). Derk is getrouwd met Gardina Garritsen, zuster van mijn overgrootvader Arend Gerhard (1840-1910).
En hiermee wordt door de familie Wunderink een vijfde Achterhoekse herberg uitgebaat. Naast Den Bremer ook het eerdergenoemde Harenberg in Wichmond (Bronsbergen 28-A, Zutphen) en Den Dollenhoed, horen ook de herbergen De Kap(pe) in Warnsveld (tegenwoordig De Chinese Muur, Rijksstraatweg 166) en De Laatste Stuiver in Eefde (Rustoordlaan) in dit rijtje thuis. Deze laatste twee worden vanaf circa 1800 bestiert door Jan Wunderink, een oom van vader Gerrit Jan Wunderink, en zijn nazaten. Anno 2023 is Den Bremer de enige hiervan die nog steeds door deze Wunderinkfamilie wordt bestierd.

'Aan den Bremer' vond menige verkoping plaats (bron: Zutphense courant)

Hierna blijft Den Bremer tot op de dag van vandaag overgaan van vader op zoon:
Generatie 8 - Johan (1880-1940), in 1913 getrouwd met Reinetta Dina Vrieselaar uit Wisch (1879-1970).
Generatie 9 - Bernard (1921-2005), in 1952 getrouwd met Reina Leneman (1929-2017)
Generatie 10 - Johan (*1954), in 1977 getrouwd met Gerrie Aalderink (*1954)
Generatie 11 - Jurgen (*1982), in 2010 getrouwd met Kristl Haggeman (*1982)

‘Vreemd’ bloed
Er stroomt zeker niet alleen Toldijks bloed in Den Bremer. Zo zagen we al dat er ingetrouwd is vanuit Zelhem, Warnsveld, Drempt en Wisch. Van een andere orde zijn de familienamen Kirspensis en Gordinou de Gouberville.

Kirspensis
De vader van mijn voormoeder Elsken Kirspensis, Johannes (ca. 1607-na 1687), stamt zeer waarschijnlijk uit het plaatsje Kierspe, regio Westfalen, Duitsland (zo’n 75 km. ten oosten van Keulen). Mogelijk is hij tijdens de dertigjarige oorlog (1618-1648) om geloofsredenen naar onze streken uitgeweken. 
Hij is koster van de kerk in Steenderen en meerdere jaren pachter van de accijns op bier.
In bepaalde kringen is het destijds mode de familienaam te verlatiniseren. ‘Van Kierspe’ wordt dan Ki(e)rspensis.

Gordinou de Gouberville
Jan Gordinou de Gouberville is de zoon van de Zutphense Isaac Gordinou de Gouberville (*1673-+voor 1729) en de eerdergenoemde Toldijkse Anna Sibilla Jansen Bremer. Isaac en Anna wonen in Zutphen. Ze bezitten daar een pand in de Beukerstraat en vanaf 1727 ook een half huis in de Lange Hofstraat.
Isaacs vader en naamgenoot is korporaal. Hij trouwt in 1664 in Zutphen met Roelofken Vinckenbergs. Vanaf 1668 woont het paar enkele jaren in de garnizoensplaats Sluis (Zeeland), en keert daarna terug naar Zutphen.
Hoe komt deze familie aan een Franse achternaam? Het is niet onwaarschijnlijk dat Isaac of zijn vader tot de Hugenoten behoort die destijds uit Frankrijk gevlucht zijn. Hugenoten zijn aanhangers van Calvijn, oftewel protestanten. Voor hen was het in het katholieke Frankrijk van weleer niet veilig. Onder de vluchtelingen waren veel militairen.
Het achtervoegsel ‘de Gouberville’ wijst op een plaatsnaam: ‘van/uit Gouberville’. Het blijkt een gehucht aan de uiterste noordpunt van Normandië (Frankrijk) te zijn. Anders dan in Nederland wijst in Frankrijk een achternaam met ‘de’ (van) vaak op een adellijke afkomst. Hugenoten stammen nogal eens uit verarmde landadel.

De stoomtram bij de halte voor Den Bremer (1902-1954)

Van 1902 tot 1954 stopt de stoomtram Zutphen-Emmerik voor Den Bremer. Jarenlang staat er ook een varkenswaag. Men weegt er de varkens voordat deze naar de slachterij worden gebracht. Verder houdt de plaatselijke notaris geregeld publieke verkopingen in Den Bremer. ‘Aan den Bremer’, zoals men van oudsher zegt.
Anno 2021 is het een hedendaags café-restaurant annex zalencentrum.

Met dank aan Jurgen Wunderink

Overzicht van de herbergen die ooit uitgebaat werden door een Wunderink: door een voorouder of aanverwant van de huidige fam. Wunderink van Den Bremer:

De Dollenhoed (nu Hotel BonAparte), Lochemseweg 37, Barchem

Van 1865 tot 1888 wordt De Dollenhoed gepacht en uitgebaat door Derk Wunderink (1834-1893), de oudste zoon van Gerrit JanWunderink en Johanna Diderika Gordinou de Gouberville van Den Bremer in Toldijk. Derk is getrouwd met Gardina Garritsen, zuster van mijn overgrootvader Arend Gerhard Garritsen.

Het Harenberg anno 1902, Ooit: Bronsbergen 28-A, Zutphen

Van 1796 tot 1945 is herberg Het Harenberg eigendom van de familie Wunderink. Albert Wunderink (1772-1847) is de eerste in deze rij. Zijn zoon Gerrit Jan Wunderink (1800-1873) trouwt in 1823 in bij Den Bremer in Toldijk.


Ooit De Kap(pe), Rijksstraatweg 166, Warnsveld

Jan Wunderink (1770-1835), een broer van bovengenoemde Albert, is eigenaar/kastelein van De Kap(pe). Jan wordt opgevolgd door zijn zoon Derk.

De Laatste Stuiver, Rustoordlaan, Eefde

Bovengenoemde Jan Wunderink is ook eigenaar van De Laatste Stuiver. Daar zal hij opgevolgd worden door zijn zoon Gerret.


Genealogische noot
Mijn afstamming van Den Bremer
Arend Bremer               ca. 1620 x  Sibilla Haeffkes
Geertruijt Bremer          ca. 1650 x Johannus Kirspensis
Elsken Kirspensis         ca. 1676 x Jan Arends Bremer
Arndje Jansen Bremer        1712 x Aalt Anderson
Janna Anderson                  1750 x Teunis Teunissen
Peter Teunissen                  1790 x Janna Maneveld
Hendrika Teunissen            1839 x Harmen Garritsen
Arend Gerhard Garritsen    1868 x  Tonia Johanna Hartman
Harmen Garritsen               1906 x Aleida Berendina ten Broek
Marinus Garritsen               1939 x Gerrie Busser
Alice Garritsen

Eerdere versies van dit artikel verschenen in:
  • De Zwerfsteen, periodieke uitgave van de Historische Vereniging Steenderen, 2016-1
  • Oostgelders Tijdschrift voor Genealogie en Boerderijonderzoek, 2016-3
Bronnen
- Diverse archieven
- Zondervan, W., Herberg "Den Bremer" te Steenderen, artikelen in het OTGB 1988-2 en 3

Geen opmerkingen: