vrijdag 25 november 2016

Conversatie, slagerij en bouwvak: hun betekenis toen en nu

Woorden veranderen in de loop van de tijd nog wel eens van betekenis, soms een beetje, soms rigoureus. Tijdens mijn genealogisch onderzoek kwam ik enkele aardige voorbeelden tegen. Ik noem er hieronder drie.

Conversatie
Om te beginnen een enigszins pikant geval. Werd met het woord ‘conversatie’ tot voor kort een gesprek bedoeld, een mondelinge conversatie, tegenwoordig duikt het op in de betekenis van contact via digitale media. Zo vertelde Gmail mij tot voor kort, nadat ik een mailtje had weggegooid: ‘de conversatie is verplaatst naar de prullenbak’. En er is zelfs een ziekenhuis dat een conversatiecoördinator in dienst heeft. Hij heeft als taak te adviseren op het gebied van omgang met digitale media.
Maar zo rond 1684 staat het woord voor iets heel anders. In dat jaar zie ik in een akte ene Berend Coops voor het gerecht van Hengelo (Gld) verschijnen om zich aldaar te verdedigen tegen de volgens hem valse beschuldiging dat hij ‘enige conversatie met een varken’ gehad zou hebben.



Slagerij
Ook het woord slagerij heeft oorspronkelijk een andere betekenis. Na een snelle lezing van een akte uit 1788 concludeerde ik dat een broer van een voormoeder, Evert Wantink in Baak, een slagerij had. Een leuk weetje. Ik zag de man al op een groot vierkant hakblok op een ribbenkast staan houwen.
Totdat ik de akte beter las: het bleek om een vechtpartij te gaan die plaats had in zijn huis, en wel tussen zijn knecht en een toevallige aanwezige. Daarbij heeft de knecht bij zijn slachtoffer ‘met een mes over de neus en de wang tot aan ’t oor een zware wonde toegebracht’.
Het woord slagerij komt van slaan. Denk aan een pak slaag. Het wemelde vroeger van de slagerijen. Vooral in de buurt van cafés.
Onze huidige slager werd ‘slachter’ of 'vleeshouwer' genoemd.



Bouwvak
Het derde voorbeeld heeft betrekking op het woord ‘bouwvak’. Bij de volgende kwestie liep ik op tegen het oorspronkelijke gebruik van de woorden ‘bouw’ en ‘vakantie’.
Mijn voormoeder Aaltje ter Meulen en haar tweede man Otto Jansen Wijers wonen begin 1700 op boerderij Huetink in Steenderen (huidige locatie: J.F. Oltmansstraat 15). Ze hebben een deel van hun land verpacht aan ene Evert Gerrits, het perceel met de naam De Hoge Molenkolk. Evert heeft de pacht echter al twee jaar niet betaald. En dat terwijl Otto nog wel middels ‘zoveel goedlijke aanmaninge en minnelijke instantiën’ geprobeerd heeft zijn geld te krijgen, aldus de stukken.
Daarom vragen Aaltje en Otto op 15 augustus 1713 aan de rechter beslag te leggen op het zaadgewas dat op genoemde akker staat. De rechter staat dit toe. Voor het geval Evert Gerrits echter ‘in oppositie komt’, mocht hij het er niet mee eens zijn, dan kan hij op de eerstvolgende gerechtsdag bezwaar aantekenen. Die ‘dag’ is echter pas zes weken later, op 2 oktober. Dit vanwege ‘de vakantie van de bouw’.


Kennen ze rond 1700 de bouwvak(antie) dan al, en nog wel eentje van maar liefst zes weken? Nee, integendeel zelfs. Dit heeft niets te maken met onze ‘bouwvak’, de inmiddels niet meer verplichte, centraal geregelde vakantie voor de bouwsector. En ook niet met vrij zijn van school of werk, even helemaal niets hoeven, of met op vakantie gaan. Het woord betekent oorspronkelijk ‘vrij zijn van (bepaalde) verplichtingen’.
De vroegere betekenis van het woord ‘bouw’ zien we tegenwoordig nog terug in de woorden ‘landbouw’ en ‘bouwland’. Naar verluidt werd met het woord vooral gedoeld op de graanoogst. Zo gebruikte men in de regio Montferland tot zo’n 50 jaar geleden het woord nog in een zin als: ‘de bouw is dit jaar vroeg’.

Een boer werd ook nog lang ‘bouwman’ genoemd, zijn vrouw ‘bouwvrouw’ en een boerderij 'bouwplaats'. Het woord ‘boer’ is van relatief jonge datum.

Gerichtsmannen
Maar waarom ligt de rechtspraak dan toch zo lang stil? In die tijd, en dat loopt nog door tot in de 19e eeuw, wordt een rechter bijgestaan door ‘gerichtsmannen’. Dat zijn lekenrechters, mannen die deze functie bij toerbeurt vervullen. Op het platteland zijn dat vaak boeren. Bijna iedereen is daar in die tijd boer, ook al heeft men daarnaast soms een ander beroep, zoals herbergier of schoenmaker. Dus ook deze gerechtsmannen.

En boeren hebben in augustus en september geen tijd voor bijbaantjes. Ze moeten zelfs erg hard werken. In die periode moet de oogst binnengehaald worden, en wel met mens en paard. Alles gebeurt met de hand. Tractoren en andere landbouwmachines zijn er nog niet. Dus er kan geen sprake zijn van vakantie, integendeel: er heerst juist topdrukte.
Zelfs de plaatselijke rechtspraak moet er voor wijken. En ook de scholen zijn gesloten, want uiteraard helpen ook de kinderen mee.

Pieter Breughel II, Zomer, 1623

Genealogische noot

Mijn afstamming van de zus van Evert Wantink:
Machtelina Wantink                1752 x  Jan Teunissen Revelman
Johanna Jansen Revelman    1779 x  Jan Russer
Elsken Russer                        1810 x  Steven Pennekamp
Johanna Pennekamp             1842 x  Teunis Garritsen Hartman
Tonia Johanna Hartman         1868 x  Arend Gerhard Garritsen
Harmen Garritsen                   1906 x  Aleida Berendina ten Broek
Marinus Garritsen                   1939 x  Gerrie Busser
Alice Garritsen

Mijn afstamming van Aaltje ter Meulen
Aaltje Welmers ter Meulen    1679  x Arend Eskes Huetink
Esken Arends Huetink           1714  x Reindje Jansen
Anna Maria Huetink               1751 x Garrit Arends
Garrit Garritsen Steenweert  1797 x Catharina Harms Gerritsen
Harmen Garritsen                 1839 x Hendrika Teunissen
Arend Gerhard Garritsen      1868 x Tonia Johanna Hartman
Harmen Garritsen                 1906 x Aleida Berendina ten Broek
Marinus Garritsen                 1939 x Gerrie Busser
Alice Garritsen


Een eerdere versie van het laatste deel van dit artikel verscheen onder de titel ‘Vakantie van de bouw’ rond 1700 in De Zwerfsteen, periodieke uitgave van de Historische Vereniging Steenderen, 2016-3

Met dank aan A.J.M. (Anton) Metz voor een waardevolle aanvulling bij het woord ‘bouw’