Begin 19e eeuw is deze boerderij eigendom van
mijn voorvader Jan Russer (1750-1815). Aanleiding genoeg voor onderzoek
naar de andere eigenaren door de jaren heen, en naar de bewoners.
De Timmerplaats wordt vóór 1700 ook
wel Lenneps Muijsegat (1663) en Droge Warnerstede (1698) genoemd. Van deze twee
namen, maar ook van de naam Timmerplaats, kennen we de herkomst niet, al zal
‘Lennep’ duiden op een eerdere eigenaar. Timmerplaats zien we voor het eerst in
1692.
In 1684 en later wordt zij (ook) aangeduid
met Hietcole (hiet = heide). In Toldijk heten op enig moment acht
boerderijen Hietcole: zes aan de Zutphen-Emmerikseweg westzijde en twee aan de
Hoogstraat. Heel fijn dat er voor die boerderijen ook andere namen in omloop
zijn.
Vóór 1663 is stadholder Coenraad
van Munster (1594-1666) de eigenaar. Na zijn overlijden erft dochter Johanna
Margaretha (1642-1722) de boerderij. Zij is getrouwd met Frans Cuijper van
Holthuijsen (1636-1726), burgemeester van Deventer. De ‘Hietcole of Droge
Warnerstede’ wordt in 1698 door hen verkocht aan Lubbert Jansen (vandaar
Lubbert Jansenstede) en Elsken Berends, de toenmalige bewoners.
De huidige woning aan de Hoogstraat 6 in Toldijk |
Hieronder een overzicht van bewoners en latere eigenaren (voor zover bekend):
Joost Jansen (+1684) x Elsken Berends (+1724)
Joost en Elsken zijn de oudste bewoners/pachters
die we kennen. Zij hebben twee kinderen:
- zoon Berend Joosten (1680-1761) pacht per 1712 de Spittaler Hofstede, Hoogstraat 4.
Deze drie boerderijen van ouders en twee zonen liggen naast elkaar. Op nummer 8 zal pas in 1911 een huis verrijzen.
Elsken Berends (+1724) x Lubbert Jansen (+1729)
In augustus 1684, drie
maanden na het overlijden van Joost, hertrouwt Elsken met de eerdergenoemde
Lubbert Jansen uit Vorden, zoon van ene Jan Enserink. Lubbert trekt bij haar
in. Samen krijgen ze een dochter, Anna Margarita Lubberts.
In 1698 gaan
Lubbert en Elsken over tot koop van de door henzelf bewoonde en gepachte boerderij.
Het gaat hen kennelijk goed, want vervolgens kopen ze in 1714 de naastgelegen
Spittaler Hofstede én in 1715 het derde deel van het Keersemakersland.
Op het moment van
koop wordt de Spittaler Hofstede gepacht door hun (stief)zoon Berend Joosten
(1680-1761) en zijn vrouw Hilleken Hilverink. Berend heeft de
boerderij per Petri 1712 voor negen
jaar gepacht (Petri = Sint Peter: 22 februari, de vaste pachtwisseldatum), dus
tot Petri 1721. Toch zegt stiefvader Lubbert Jansen hem al per Petri 1719 de
pacht op. Daar gaat Berend niet mee akkoord en stapt naar de rechter.
Terzijde: In
1717 is Berend door de vorige eigenaar aangesproken op een pachtschuld uit 1714.
Of hij ook zijn stiefvader zo slecht betaalt, weten we niet. Zo ja, dan zou dát
de reden tot de opzegging kunnen zijn.
Berend Joosten is niet blij
met deze opzegging door zijn stiefvader. Kennelijk zit er bij hem ook nog oud zeer
vanwege de erfenis van zijn eigen vader, Joost Jansen (+1684). Heeft Berend destijds
wel gekregen waar hij recht op heeft? Hij denkt van niet en eist daarom via het
gerecht een ‘authentieke kopie’ van de inventaris die destijds in 1684 vóór het
hertrouwen van zijn moeder opgemaakt moet zijn. Stiefvader Lubbert moet deze
akte in zijn bezit hebben, maar kennelijk weigert hij dat document aan zijn
stiefzoon te overhandigen of … het bestaat helemaal niet.
Als de plaatselijke
schout Berends verzoek aan Lubbert overhandigt, antwoordt deze: ‘‘t is wel, ik
meen het wel richtig te maken (Het is goed, ik denk het wel te kunnen
oplossen)’.
Maar dat lukt hem
niet. Lubbert verklaart dat het document wel degelijk bestaat, en dat Berend
het zelfs heeft gelezen, maar dat hij niet weet waar het nu is. Daar gelooft Berend
niks van. Enkele maanden later beschuldigt hij zijn moeder Elsken Berends er
zelfs van dat ze met Lubbert hertrouwd is zonder haar zaken goed te regelen.
Iets wat ‘ingevolge het landrecht dezer graafschap’ verplicht is.
Slechts kort voor
de datum waarop Berend de Spittaler Hofstede zou moeten verlaten, komt hij met
een doorslaggevend argument. Namelijk dat Lubbert Jansen bij de koop de geldende
pachtovereenkomst heeft overgenomen. En die loopt nog tot Petri 1721. Berend
hoeft dus niet te vertrekken.
Vervolgens maken
zijn moeder en stiefvader begin 1723 hun testament op: na het overlijden van
zijn moeder zal Berend de Spittaler Hofstede erven. Een jaar later al overlijdt
ze en wordt hij daadwerkelijk eigenaar. Uiteindelijk dus veel gedoe om niks.
Maar … dat Berend Joosten na
Petri 1719 op de Spittaler Hofstede mag blijven, is op dat moment een
behoorlijke tegenvaller voor Lubbert en Elsken. Dit omdat ze de boerderij inmiddels
per die datum voor twaalf jaar aan ene Jan van Grol hebben verpacht. Wat nu te
doen? Lubbert weet het goed gemaakt: Jan van Grol mag in plaats hiervan Lubberts
eigen Hietcole pachten, ‘met alle landerijen daaronder gehorende’. Ook voor twaalf
jaar. Hiermee wordt de Timmerplaats bedoeld, waar ook Lubbert en zijn vrouw
wonen. Zelf is hij niet meer de jongste en de kinderen zijn de deur uit. Maar
ook hijzelf boert er door.
Tussen deze Jan en
Lubbert botert het niet. Daarom zegt Lubbert hem al na twee jaar de pacht op.
Jan dient de Hietcole per Petri 1722 te verlaten. Ook dient hij zijn
achterstallige pacht te betalen.
Maar Jan vecht
terug. Hij voert meerdere redenen aan voor het niet nakomen van zijn
betalingsverplichting. Zo laat Lubbert zijn koeien al van het begin af aan in
een door Jan gepacht weiland grazen. Ook woont Lubbert in een ‘kamer’ (woonruimte)
van de door Jan gepachte Hietcole zonder daar huur voor te betalen. Daarbij
heeft hij ook nog de rogge van Jans grond laten maaien en zich toegeëigend. Om
te voorkomen dat hij ook nog zijn boekweit inpikt, schakelt Jan de rechtbank in
en neemt daarbij maar liefst twee advocaten in de arm. Zijn schadebedrag lijkt hoger
dan de door Lubbert opgeëiste pacht, want op zijn beurt eist hij geld van
Lubbert.
Jan van Grol zal de
Timmerplaats uiterlijk 1734 hebben verlaten, want dan komen er nieuwe bewoners.
Na de dood van Elsken Berends in 1724 erft haar andere zoon, Jan Joosten (ca. 1679-<1734), haar Hietcole. Zelf woont Jan met zijn vrouw Gerritje Breukink (ca. 1688-1748) op de Grote Hietcole, ook zijn eigendom. Weduwnaar/stiefvader Lubbert blijft op de ‘Lubbert Jansenstede’ wonen. Dit met de bepaling dat ‘zo door krijg of brand – ’t welk God verhoede – het huis kwam te verongelukken, zo zal Lubbert niet gehouden wezen ’t zelve wederom te laten optimmeren’. Mocht de Hietcole door oorlog of brand verwoest worden, dan is Lubbert niet verplicht de boerderij te herbouwen. Hij overlijdt in 1729.
Bijzonder patroon
Vanaf hier zien we een
bijzonder patroon. Driemaal wordt bij elk nieuw echtpaar als het ware een
estafettestokje doorgegeven. Telkens is de ingetrouwde partner de langstlevende
en brengt vervolgens een nieuwe partner in. Zo kan het gebeuren dat (de erfgenamen
van) de kinderen uit het eerdere huwelijk van Gerritje Breukink (zie boven en
onder) ten tijde van het vierde echtpaar nog steeds mede-eigenaar zijn.
Eerdergenoemde Gerritje
Breukink (ca. 1688-1748) (weduwe van Jan Joosten) x Egbert Weideman (+1762)
Na Jan Joostens
overlijden hertrouwt Gerritje in 1734 met Egbert Derks Weideman uit Wichmond.
Het nieuwe paar vestigt zich op de aan haar toebedeelde Timmerplaats.
Nadat Gerritje in
juni 1748 zelf ook is overleden, erven haar kinderen Joost en Aaltje Jansen
samen haar helft van de boerderij. Hun stiefvader Egbert behoudt de bij
huwelijk verkregen andere helft.
Slechts een maand na
deze verdeling zegt Aaltje haar stiefvader de pacht op van haar (vierde) deel. Ze
eist dat Egbert de boerderij tegen Petri 1749 verlaat. Maar kort voor die datum
komt er een overeenkomst waarmee een ieder kan leven: Egbert krijgt de
nagelaten boedel van Gerritje, het landbouwgereedschap en het groeiende
zaadgewas op de akkers. Daar staat tegenover dat hij aan Joost en Aaltje een bepaald
bedrag moet betalen. Daarmee is de kou uit de lucht en kan Egbert op de
boerderij blijven.
Kort voor haar
moeders overlijden is Aaltje getrouwd met de Toldijkse Derk Nijkamp
(1721-1802). Het paar vestigt zich op de naastgelegen Grote Hietcole, die in
1734 is geërfd door haar broer Joost Jansen (+1778).
Egbert Derksen Weideman
(+1762) x Wendelina Wentink
(1723-1782)
In 1749, een jaar
na het overlijden van Gerritje, hertrouwt Egbert met Wendelina Wentink uit de
Lamstraat in Toldijk. Tussen 1750 en 1761 worden zes kinderen geboren. Een zoon
overlijdt jong, een andere is vertrokken naar ‘Guinee’.
Net zoals
stiefdochter Aaltje eerder deed, zegt nu ook stiefzoon Joost Jansen (die zelf
in Zutphen woont) Egbert Weideman de pacht op, en wel in juli 1752. Hij eist
dat Egbert de Hietcole voor Petri 1753 verlaat. Die reageert met: ‘Het is goed,
ik zal van de boerderij afgaan, maar op mijn portie dat ik daar aan heb,
blijven wonen.’ Hij blijft zitten op zijn helft van het eigendom.
Na Egberts
overlijden in 1762 erft Wendelina hun helft van de ‘Lubbert Jansenstede of
Hietcole’, haar kinderen krijgen geld.
Wendelina
Wentink (1723-1782) x
Berend Gesink (1732-1802)
In december 1762, een
half jaar na Egberts overlijden, hertrouwt de 39-jarige Wendelina met de negen
jaar jongere Berend Gesink uit Vorden.
Berend heeft dan
wel geen eigen kinderen, maar met zijn stiefkinderen heeft hij het een en ander
te stellen.
Zo brengt stiefdochter Mechelina Weideman (1754-1842), dan 19 jaar
oud, eind oktober 1773 met twee vriendinnen een hele avond en nacht door in een
Steenderens café. Met hun ‘gezuip, getier, dronkenschap en grove onordentelijkheden’
hebben ze de mededorpsbewoners ‘tot grote opspraak’ gebracht. Was het destijds al
ongehoord dat meiden samen in een café zaten, het gebeurde ook nog eens op een
zondag.
En op zekere dag in 1775 is een van zijn
stiefzonen onder de heg van buurman Joost Berendsen op de Spittaler Hofstee grond
aan het ‘afplaggen’. Nadat Joost dit de jongen verboden heeft, haalt deze een
spade uit zijn huis en gaat diezelfde grond vervolgens omspitten. Berend Gesink
is met hem meegekomen en begint met zijn buurman ruzie te maken. Hij grijpt
Joost vast en probeert hem in de doornenhaag te duwen. Om niet achterover te
vallen, houdt Joost op zijn beurt Berend vast. Tegelijkertijd slaat deze laatste
tot tweemaal toe Joost zeer hard met een greep (mestvork) op zijn arm
waardoor die gekneusd raakt en later 'blond en blauw' ziet. Daarbij lukt het
Berend om Joost alsnog in de doornenhaag te duwen. Daarin valt Joost op een stomp
van een boomstam waarmee hij zijn ‘ruggengraat’ bezeert. Deze verwondingen zijn
vastgesteld en behandeld door J. Strobelt, chirurgijn te Bronkhorst.
Joost is een zoon
van eerdergenoemde Berend Joosten (1680-1761) en heeft
inmiddels zijn vaders boerderij geërfd. Daarnaast is hij metselaar.
Na het overlijden van Wendelina in 1782
wordt hun helft van de Hietcole verdeeld. Haar gezamenlijke voorkinderen Weideman
erven een kwart, evenals echtgenoot Berend Gesink. Kleinzoon Willem Russer (zoon
van haar overleden dochter Geertruid Weideman) krijgt daarbij een tiende ‘van
huis, hof en land’. Geertruid was getrouwd met Jan Russer sr. (1750-1815). Hem zullen
we nog terugzien.
Berend Gesink (1732-1802) x Janna Jansen
In 1784 hertrouwt Berend met Janna Jansen,
een weduwe in Baak. Daarbij wordt het patroon doorbroken. Janna komt niet naar de
Timmerplaats, zoals hierboven nieuwe echtgenoten steeds doen, maar hij trekt
bij haar in op pachtboerderij Zuidendorp / Kaatmansplaats, Dollemansstraat 8 te
Baak. Drie jaar later kopen ze deze hoeve.
Berend overlijdt in 1802. Volgens het
overlijdensregister is hij doodgeschoten. Helaas hebben we hierover geen nadere
gegevens kunnen vinden.
Meteen na Berend Gesinks vertrek in 1784 wordt
de Timmerplaats verpacht aan Berend Klein Lenderink (1744-1813) en Christina
Jansen (1749-1785). Berend is geboren in Hengelo, maar woont later in Nijmegen.
Misschien als soldaat, want Nijmegen was een garnizoensstad. Christina komt uit
Steenderen. Voor haar huwelijk woont ze in Rotterdam. Mogelijk werkt ze er als
dienstmeid. Hun huwelijk in 1780 staat zowel in Steenderen als in Nijmegen en
Rotterdam ingeschreven.
Christina is een ongehuwde moeder: ze
heeft al een kind, Hendrica, geboren in 1772. Tijdens de huwelijksplechtigheid
zit het dan achtjarige meisje naast haar moeder, zo staat in het trouwboek geschreven.
Het lijkt erop dat Berend wel degelijk de vader is. In de periode 1773-1777 heeft
Christina meerdere rechtszaken tegen hem aangespannen en beslag gelegd op zijn
bezittingen. Ze doet dit om geld te verkrijgen voor kraamkosten en onderhoud
van het kind. Dit alles op basis van een vonnis van het Hof van Gelre
(volgens ‘ener Hoves sententie’). Er is dus zelfs een ‘hogere’ rechter aan
te pas gekomen.
De onderlinge sfeer lijkt daarmee niet
optimaal. Ondanks dat trouwt dit koppel enkele jaren later alsnog met
elkaar.
Christina sterft in juni 1785. Drie van haar vier kinderen lijken dan nog te
leven, al zal een dochter spoedig daarna sterven. Vier maanden later
hertrouwt Berend, 41 jaar oud, met de 25-jarige Vordense Janna Luunk (1761-1820). Dit nieuwe paar zal samen nog negen kinderen krijgen van wie er zes
volwassen worden.
In 1786 komt Derk Nijkamp (1721-1802) - weduwnaar
van eerdergenoemde Aaltje Jansen (+1765) - om de hoek kijken. Hij heeft
haar kwart van de Timmerplaats geërfd en eist dat pachter Berend Klein
Lenderink vertrekt. Net als in 1748 komt ook dit weer goed. Van de erfgenamen
van Aaltjes broer Joost Jansen (+1778), die ook een kwart bezitten,
horen we niets.
In 1787 is op de boerderij sprake van een
kamervrouw, een vrouw die er in een aparte ruimte woont. Net als rond 1720 wordt
de Timmerplaats dus door twee huishoudens bewoond.
Ergens tussen het overlijden van Berend Klein
Lenderink in 1813 en het jaar 1820 verhuist weduwe Janna Luunk met zoon Arend
en haar jongste kinderen naar de Grote Hietcole. Arend wordt er pachter.
Na hun vertrek wordt de Timmerplaats door opeenvolgende bewoners gepacht. Ook dán is steeds sprake van dubbele bewoning.
Handtekening van Jan Russer uit 1786 (1750-1815) |
Met de eigendom loopt het als volgt:
Jan Russer sr. (1750-1815) x Geertruid Weideman (1757-1779) x Johanna Revelman
(1754-1823)
Jan Russer is een schoonzoon van Wendelina
Wentink en Egbert Weideman. Hij woont op de Grote Russer, Zutphen-Emmerikseweg
65, Toldijk.
In 1787 koopt hij Berend Gesinks kwart van
de Timmerplaats, in 1791 Derk Nijkamps kwart. In 1799 erft Jan het tiende deel ervan
van zijn dat jaar overleden zoon Willem (1777-1799). Dat deel stamt van Willems
grootmoeder Wendelina Wentink. Op enig moment moet Jan Russer ook de rest hebben
gekocht, want in 1806 blijkt hij eigenaar van deze gehele Hietcole.
Na zijn overlijden in 1815 zal het nog
jaren duren voordat de erfenis wordt verdeeld. Zelfs in 1832 staan in het
zojuist ingestelde Kadaster nog de ‘erven Jan Russer’ als eigenaren vermeld.
Niet lang daarna vervalt deze definitief aan Jans zoon en naamgenoot
(1782-1841).
In 1847, zes jaar na de dood van Jan
Russer jr., wordt de boerderij verkocht aan korenmolenaar Jan Joosten
(1793-1856) en Geesken Wentink (1804-1865).
Deze laatste Jan is een nazaat van
eerdergenoemde Berend Joosten. Hij is ook eigenaar van de naastgelegen Spittaler
Hofstede (Hoogstraat 4) en de Toldijkse molen, later Pennekampsmolen geheten,
aan de Zutphen-Emmerikseweg westzijde.
Genealogische noot
Overzicht van mijn afstamming van Jan
Russer
Jan Russer
1779 x Johanna Jansen Revelman
Elsken Russer 1810 x Steven
Pennekamp
Johanna Pennekamp 1842 x Teunis Garritsen
Hartman
Tonia Johanna Hartman 1868 x Arend Gerhard Garritsen
Harmen Garritsen 1906 x Aleida Berendina ten
Broek
Marinus Garritsen 1939 x Gerrie Busser
Alice Garritsen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten