Mijn oudoom Geert Busser heeft tijdens zijn jonge jaren een kleine zestien jaar als huisknecht op drie verschillende landhuizen gewerkt: De Beele in Voorst, de Meeuwenberg in Empe en Den Dam in Eefde, en daarnaast op de pastorie in Voorst. Welke families trof hij daar?
Landhuis De Beele in Voorst
Geert (voluit: Gerard Cornelis) Busser (1870-1943) is
geboren op de Oosterenk, IJsselstraat 7, Empe. Die boerderij is tussen 1836 en
2013 onafgebroken bewoond geweest door een Bussertak. Zijn ouders zijn Berend Jan
Busser en Hendrika Kok.
In november 1886, op z’n 16e, wordt Geert huisknecht
op De Beele, Beelelaan 4 in Voorst. Het landhuis ligt hemelsbreed slechts zo’n
700 meter van zijn ouderlijk huis. En niet alleen hemelsbreed. Beide adressen worden verbonden door een bijna recht pad, dat bij De Beele aansluit op een nog steeds bestaand pad naar Voorst.
Huisknecht staat voor butler, huisbediende of
kamerjongen.
![]() |
De Beele (bron: http://fotoalbum.seniorennet.be/Weeinck-38/voorst_gebouwen-monumenten_bbgtn/foto=1899897) |
Op de Beele werkt hij voor de rooms-katholieke Theodorus
Leonardus Hugo van Embden (geb. 1848 in Herwen) en zijn vrouw, de Duitse Thekla Effertz
(geb. 1859). Zij wonen er sinds 1882. Het gezin telt drie zonen.
Kennelijk is het verschil in geloof voor de protestantse
Bussers geen bezwaar. Een teken dat dit Bussergezin niet heel streng in de leer
is.
Van Embden staat te boek als ‘particulier’. Dat betekent
dat hij geen inkomsten uit werk geniet. In 1884 heeft hij samen met vier
anderen de ‘NV Zutphensche Broodfabriek’ opgericht. Deze had als doel ‘het
bakken van deugdzaam brood’.
Met de financiën van het gezin gaat het kennelijk niet al
te voorspoedig, want begin 1888 wordt er beslag op hun inboedel gelegd. Als de
familie vervolgens in juni naar het Duitse Kleef verhuist, verhuist Geert met hen
mee. Ondanks de geldproblemen kan men zich kennelijk toch nog een knecht veroorloven.
De familie Van Embden heeft dus slechts zes jaar op De
Beele gewoond.
Dat er geldnood is, blijkt ook uit het feit dat Van
Embden in oktober van datzelfde jaar vanuit Kleef 400 gulden leent bij de
Nijmeegse Louise M.C. van Nispen. En in juli 1889 nog eens 4500 gulden bij haar
man, jonkheer Eugène F.M. van Rijckevorsel van Kessel, notaris te Nijmegen.
Daarbij zien we dat hij weliswaar geld leent, maar er als
onderpand de volgende bezittingen tegenover stelt: 17 hectare aan bouw- en
weiland, biezen, water, rijshout en hakhout in Brummen, Aerdt en in Herwen
(zijn geboorteplaats). Het lijkt dus alleen om een gebrek aan contánt geld te
gaan.
Geert Busser zal een jaar in Kleef blijven.
De baan op De Beele zal hem
nog lang heugen, want hij is er op enig moment getuige van een bijzonder
schouwspel. We lazen erover in Kroniek, het blad van de Oudheidkundige Kring
Voorst[1].
Het gaat om de schooljuffrouw van Voorst en de getrouwde heer J.G. de Boom die
daar tijdelijk woont. De juffrouw en de heer ontmoeten elkaar geregeld ’s
avonds in het donker in het bos bij De Beele. Op enig moment ziet iemand ‘de
heer De Boom liggende over de juffrouw heen’. Na afloop van zo’n ontmoeting
lopen ze elk via een andere route naar het dorp terug.
Meerdere getuigen leggen hierover verklaringen af. Zo ook
Geerts moeder, Hendrika Kok. ‘De vrouw van B.J. Busser, wonende onder de
gemeente Brummen’, vertelt dat haar zoon Geert toen hij op de Beele werkte,
kort na elkaar tweemaal zó laat thuiskwam dat zij hem daarop heeft
aangesproken. Hij vertelde toen, dat hij ’s avonds laat de juffrouw en heer in
de buurt van het landhuis had ‘zien rollen in het bos’. Hij had zich geschaamd
voor wat hij zag.
Zelf kan Geert – in het blad Gerrit genoemd – geen
verklaring komen afleggen, want hij woont op dat moment in Duitsland, zo
verklaart moeder Hendrika in juli 1888.
Als juffrouw Veenstra en dhr. De Boom op hun gedrag
worden aangesproken, kiezen beiden voor de aanval. Die werkt immers vaak beter
dan de verdediging. De Boom ontkent in alle toonaarden, en mocht dat niet
voldoende zijn, dan zal hij er ‘advocaten in betrekken’. En juffrouw Veenstra
schrijft aan de burgemeester dat haar ‘positie als onderwijzeres alhier op
kunstmatige en unfaire manier wordt bemoeilijkt’. Ze wil dat het
gemeentebestuur laat zien dat het ‘boven de kleingeestige begrippen van het
publiek verheven is’.
Daarop wordt de schoolinspectie ingelicht. Na onderzoek
concludeert de inspecteur dat de praatjes de wereld in zijn gekomen ‘door
Veenstra’s uitdagende houding’. Zij wordt daarover ernstig onderhouden en
geadviseerd om elders een andere betrekking te zoeken.
Vervolgens beticht zij op haar beurt het schoolhoofd
ervan dat hij haar meerdere keren heeft lastiggevallen. Dat was toen ze samen
twee jaar lang in hetzelfde lokaal werkten. Maar vanaf een bepaald moment had
hij opeens koel tegen haar gedaan. Volgens haar omdat hij jaloers was op dhr.
De Boom. Het hoofd ontkent deze aantijging, maar neemt wel ontslag.
In augustus 1889 is Geert terug in Nederland. Hij is dan 19 jaar oud, en wordt inwonend huisknecht op Huize De Meeuwenberg in Empe, Rijksweg 5. Naast hem zijn er drie andere inwonende personeelsleden: een huishoudster en twee dienstmeiden.
Het landhuis heeft in de loop van de tijd vele bewoners gekend. Als Geert zijn intrede doet, is Petrus de Fremery (1836-1906) de eigenaar/bewoner. Hij woont er sinds mei 1886, in z’n eentje. Voordat hij er zijn intrek nam, heeft hij het oorspronkelijke 17e-eeuwse pand gesloopt en de huidige villa in neo-classicistische stijl gebouwd. Hij is 50 jaar oud en vrijgezel, maar zal desondanks in december van datzelfde jaar 1886 vader worden….
Petrus de Fremery is in 1836 in Leiden geboren met een
zilveren lepel in zijn mond in een pand aan de Oude Singel. Zijn vader Johannes
A. de Fremery is zoutzieder ofwel zoutfabrikant. Zijn bedrijf De Leidsche
Zoutkeet staat aan diezelfde Oude Singel. Daarnaast is pa tussen 1849 en 1853
lid van de Tweede Kamer voor de liberale partij van Thorbecke. Aan dat
lidmaatschap komt mede een einde doordat hij beschuldigd wordt van
belastingfraude in verband met zouthandel.
Al voor 1886 woont Petrus in de contreien rond Brummen.
Eind 1861, hij is dan 25 jaar, wordt hij in het Bevolkingsregister ingeschreven
op Huize Reuversweerd, Piepenbeltweg 5 in Cortenoever. Hoofdbewoner van dit landhuis
is dan steenfabrikant Frederik Christiaan Colenbrander (1795-1875). Die woont
er met zijn gezin. In bedoeld register wordt Petrus’ naam genoemd te midden van
een rij inwonende personeelsleden. Anders dan bij de anderen staat er bij hem in
de kolom Beroep niets vermeld. Wel staat elders op het blad bij zijn naam
‘schutter’ gekrabbeld. Waarschijnlijk is hij op enig moment betrokken bij de
plaatselijke schutterij. Zo’n (vrijwillige) schutterij zorgde voor handhaving
van de orde in geval van rondtrekkende benden, oproer, brand of prominent
bezoek. Tegenwoordig zijn dat taken van politie en brandweer.
Bijzonder is dat Petrus ook in het Dienstbodenregister op
datzelfde adres staat ingeschreven. Op de een of andere manier moet hij dan
toch bij de familie Colenbrander in dienst zijn geweest. Al was het maar een
erebaantje, want aan geld zal hij ook toen al geen gebrek hebben gehad.
Petrus mag graag jagen. Op enig moment pacht hij samen met drie andere voorname mannen de jachtrechten op het land van het Burgerweeshuis in Zutphen. Dat weeshuis bezit vele landerijen in de omgeving. Na zijn dood treffen we in zijn nalatenschap twee jachtgeweren en jachtgereedschap aan. Hoe hij verder zijn dagen doorbrengt, is onbekend.
![]() |
De Meeuwenberg in Empe |
In mei 1886 vestigt Petrus zich dus op de zojuist door
hem herbouwde Meeuwenberg in Empe. Uit Brummense notariële aktes blijkt dat
hij, net als de familie Colenbrander, in deze gemeente nogal wat bossen bezit
waaruit hij geregeld hout verkoopt. Daarnaast is hij eigenaar van diverse
percelen bouwland, zoals van het in 1884 gekochte, negen hectare tellende,
Hietbosch in Empe. Later zal blijken dat hij ook de boerderijen Het Turfveen en
De Pinnenberg bezit. Beide liggen onder Oeken. De eerste aan de Rhienderensestraat
14, maar bestaat niet meer, de tweede aan de Kaniestraat 7. In 1891 blijkt hij
ook (mede)eigenaar van de zoutfabriek van wijlen zijn vader te zijn. Dit alles
zal voldoende opgebracht hebben om in zijn onderhoud te voorzien en om zijn
knecht en zijn andere personeel te betalen.
Als Geert Busser in augustus 1889 als huisknecht op De
Meeuwenberg intrekt, is het nieuwe gebouw ruim drie jaar oud. Onbekend is of
Petrus’ (geheime?) geliefde en hun inmiddels bijna drie jaar oude kind er vaak
vertoeven. Zij, Aleida G. Wiegman, is in 1857 in Cortenoever geboren als
dochter van een dagloner. Ze zal daar later ook als dienstbode werken, echter
niet op Reuversweerd. Maar ergens in die omgeving moeten Petrus en de 21-jaar
jongere dienstmeid elkaar tegen het lijf zijn gelopen.
Tijdens de geboorte van hun zoon Petrus Johannes in
december 1886 woont Aleida in Arnhem. De jongen krijgt als familienaam Wiegman,
maar met zijn voornamen is hij vernoemd naar zijn biologische vader en
grootvader.
In juni 1890 vertrekt dienstknecht Geert Busser alweer.
Zijn baan op de Meeuwenberg heeft slechts tien maanden geduurd. Dit vertrek
heeft alles te maken met het feit dat ook Petrus de Fremery zelf het huis
verlaat. Slechts vier jaar heeft hij in het door hemzelf gebouwde pand gewoond.
Net zoals de familie Van Embden ook slechts zes jaar op
De Beele woonde. Het idee dat landhuizen eeuwenlang door eenzelfde familie
worden bezeten en bewoond, klopt dus (lang) niet altijd.
Een maand na Geerts vertrek trouwt Petrus alsnog met zijn
Aleida. Bij die gelegenheid wordt ook hun eerste kind geëcht, dat wil zeggen
officieel door de vader erkend. De kleuter draagt vanaf dat moment de
familienaam De Fremery. Vier maanden na het huwelijk komt hun tweede kind ter
wereld.
Het paar vestigt zich in Nijmegen, in een herenhuis op
het adres St. Annastraat 4. In juni 1891, een jaar later, zet Petrus ‘Het
buitengoed’ de Meeuwenberg te koop. Het wordt in de verkoopadvertentie
omschreven als een ‘modern, nieuw en riant herenhuis’.
Waarom is het paar niet eerder getrouwd? En waarom trekt
Aleida niet op de Meeuwenberg bij hem in? Een bijna splinternieuw huis dat nota
bene helemaal naar de eigen smaak van Petrus zal zijn gebouwd. We kunnen er
slechts naar gissen. Misschien wilde hij een nieuwe start maken. Misschien ook
had zijn omgeving moeite met de situatie. Feit is dat hij, zoals men wel zegt,
nogal ‘omlaag getrouwd’ is. Petrus verkeerde in adellijke kringen en Aleida was
‘maar’ een simpele dienstbode.
Het paar is op huwelijkse voorwaarden getrouwd. Na het
overlijden van Petrus erft Aleida ‘slechts’ de inboedel van hun woonhuis in
Nijmegen en het vruchtgebruik van een bedrag van 100.000 gulden (huidige waarde
ruim 1,3 miljoen euro). Tot die inboedel behoorde onder andere een collectie
porselein, en een collectie zilverwerk waarvan per voorwerp de grammen zilver zijn
weergegeven: in totaal 6500 gram. Daarnaast een voorraad wijn en drank ter
waarde van 1200 gulden (anno nu 16.000 euro).
Naast inboedel en onroerend goed is er een goedgevulde
portefeuille met aandelen en obligaties wereldwijd, waaronder beleggingen in
ponden, roebels en dollars. Ook blijkt Petrus voor 25.000 gulden aandelen te
hebben in De Leidsche Zoutkeet, het bedrijf van zijn vader.
De pastorie in Voorst
Aansluitend aanvaardt Geert Busser in 1890 een betrekking
op de pastorie van Voorst. Deze rond 1836 gebouwde statige villa stond tot 1917
op het perceel Rijksstraatweg 69. De predikant is in die tijd Hermanus Willem
van Lindonk (1846-1907), die er samen met zijn vrouw Arnolda Gerritzen
(1847-1907) woont. Het echtpaar heeft geen kinderen.
Dominee Van Lindonk is geboren aan de Keizersgracht in Amsterdam als zoon van een boekhouder. In 1870
begint hij als predikant in Leusden. Daarna vervult hij dat ambt in Ommeren
(Betuwe) om vervolgens in 1879 in Voorst neer te strijken.
Eind 1895 viert de predikant in Voorst op grootse wijze
zijn 25-jarig ambtsjubileum. Misschien heeft Geert wel geholpen bij het
oprichten van ‘de twee prachtige erebogen voor de pastorie’. Dat zal zeker het
geval zijn geweest bij het versieren van de woning met ‘groen en bloemen’. Hij
heeft vast een taartje mee mogen eten, maar zal ook de gasten bediend hebben.
De Zutphensche Courant doet verslag:
‘Een
grote menigte ingezetenen zag men naar de pastorie stromen om hun geliefde
leraar de hand te drukken. Aangedaan had zijne eerwaarde voor ieder een
hartelijk woord van dankbetuiging.
Ook
aan stoffelijke blijken van belangstelling ontbrak het niet. Verschillende
prachtige cadeaus werden aangeboden, zoals door de gemeentenaren een plaid
(reisdeken), door de catechisanten schilderijen, door de Jongelings- en
Christelijke Zangvereniging een fauteuil, terwijl door de kinderen van de
zondagschool, knapenvereniging en andere belangstellenden diverse cadeaus
aangeboden werden.
Van
de Ring van Apeldoorn [collega’s, red.] ontving zijne eerwaarde
prachtige platen en boekwerken, van de collator [een landelijke kerkelijke
functie, red.], de Commissaris der Koningin van Utrecht een doos met
kostbaar zilver, en van mevrouw douairière Schimmelpenninck van de Poll een
zilveren vruchtenschaal.
Dat
de heer Van Lindonk nog jaren in de gemeente Voorst mag werkzaam zijn, is ons
aller wens.’
Van Lindonk is ook politiek betrokken. In 1898, een jaar
na Geerts vertrek, ondertekent hij een oproep om bij de a.s. Tweede
Kamerverkiezingen toch vooral op jonkheer Van Weede uit Voorst te stemmen: ‘een
christelijk man, onafhankelijk en zelfstandig, die ook in de Tweede Kamer zijn
plaats aan de rechterzijde met ere zal bekleden.’
Tien jaar later laat de gezondheid van de dominee te
wensen over. Nog maar 53 jaar oud vraagt hij eind 1899 ‘wegens voortdurende
ongesteldheid’ een vervroegd emeritaat aan. Rond diezelfde tijd begeeft hij
zich samen met een broer in zaken. Met nog zo’n vijftien anderen richten zij de
NV Stoomvisserij IJszee op, gevestigd in IJmuiden. De oprichters zijn bijna
allemaal afkomstig uit de visserij- en scheepvaartwereld. De broers Van
Lindonk, beiden predikant, steken daar opvallend bij af.
Begin 1900 neemt hij afscheid van de kerkgemeente Voorst.
De Zutphensche Courant schrijft:
‘Hedenmiddag
sprak dominee Van Lindonk zijn afscheidsrede uit voor een stampvolle kerk (..).
Op verzoek van een der aanwezigen werd de geëerde predikant Ps. 121 vers 4
toegezongen, waarna deze zijn dank uitsprak voor de gehechtheid en liefde die
hij gedurende 20 jaar van zijn gemeente mocht ondervinden en voor de betoonde
belangstelling van de talrijk opgekomenen, zowel uit Voorst als uit andere
gemeenten.
Van
andere zijde schrijft men ons nog: Alhoewel wij het besluit van ds. Van Lindonk
om heen te gaan zeer billijken, zien wij hem node vertrekken. In zijn ruim
20-jarig dienstwerk heeft hij de achting en de liefde van ieder verworven. Veel
goeds is door hem gesticht.
Zijn
heengaan zal in het bijzonder door de armen worden gevoeld. Moge een langdurige
genoeglijke rust zijn deel zijn.’
Na het afscheid volgt op gezag van de predikant nog de
verkoop van de inboedel van de pastorie: waaronder acht ledikanten, mahonie- en
geverfde wastafels, trapnaaimachine, ganglantaarn, turf- en gruisbakken,
kachels, kachelpijpen, ladders, paardenruif, broeiramen en een zomerhuisje.
Van Lindonk keert terug naar Amsterdam, zijn
geboorteplaats. Daar zal hij nog enkele jaren werken als hulppredikant in het
Diakonessenhuis. Want, zo wordt bij zijn begrafenis gememoreerd: ‘Hij was dan
wel emeritus, maar rusten kon hij niet’. In juli 1907 sterft hij, 60 jaar oud.
Arnolda, zijn vrouw, overlijdt vijf maanden later.
Maar inmiddels had Geert de pastorie na zeven jaar trouwe
dienst in mei 1897 verlaten. Het was zijn langste dienstverband tot dan toe.
Hoog tijd voor iets anders.
Den Dam in Eefde
Inmiddels zeer ervaren in zijn dienstbare beroep, gaat
Geert in de lente van 1897 werken en wonen op Den Dam in Eefde, Damlaan 6.
Hij trekt in bij de familie De Bruijn: Carel B.H. de Bruijn (1852-1923),
gepensioneerd ritmeester der huzaren, en jonkvrouw Constance S.S.M. Martini (1862-1942).
Een ritmeester (tegenwoordig kapitein genoemd) is de bevelhebber van een
militaire eenheid.
Het echtpaar De Bruijn heeft Huize Den Dam in 1895
betrokken na het overlijden van de vorige bewoner, Constance’s moeder. Een jaar
eerder is hun enige kind gestorven. Voor de derde keer op een rij werkt Geert
dus in een kinderloos huis.
Carel is lid van de Waalse kerk, een calvinistische kerk
waarvan de leden oorspronkelijk uit de Zuidelijke Nederlanden en Frankrijk
stammen. De voertaal is er Frans.
Het salaris dat Carel de Bruijn van het leger ontvangt,
is niet zijn enige inkomstenbron. Net als zijn collega-landhuisbezitters bezit
hij bos waaruit hij de opbrengsten verkoopt: ‘akkerhout geschikt voor bonen- en
erwtenrijzen, eikenbomen geschikt voor timmerhout, rikposten, en boom- en
beiteltakken.’
Ook is De Bruijn commissaris van de Nederlandse Mettray,
een protestants opvoedingstehuis in Eefde voor niet-criminele jongeren met
gedragsproblemen. De instelling is in 1851 opgericht naar het voorbeeld van een
soortgelijke inrichting in het Franse Mettray. Maar mogelijk is dit een
onbezoldigde functie.
![]() |
Huize den Dam, Eefde
(bron: Fotocollectie Gorssel 5065 – SZU002028021) |
In 1898, Geert werkt dan al op Den Dam, wordt De Bruijn
‘bij acclamatie aangenomen’ als nieuw lid van de ‘Nutsvereniging afdeling
Gorssel’, voluit De Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. De vereniging beoogt
de bevordering van de volksontwikkeling. Men houdt zich onder andere bezig met
de bevordering van onderwijs voor de werkende klasse en organiseert literaire
avonden.
Net als Geerts vorige werkgever, de dominee van Voorst,
kampt ook Carel de Bruijn met gezondheidsproblemen. Al in 1892, hij is dan 40, is
hij als ritmeester ‘op non-activiteit’ gesteld. Begin 1894 kwam hij terug in
functie, maar kreeg in augustus van dat jaar ‘zes weken buitenlands verlof’.
Medio 1895 is hij definitief ‘wegens lichaamsgebreken’ met pensioen gegaan.
Op 5
mei 1897 is Geert als dienstknecht op Den Dam gekomen. Twaalf dagen daarna komt
door dezelfde achterdeur ook een nieuwe dienstbode binnen: Beth ter Maat uit
Zutphen. Of de vonk meteen al die eerste dag oversprong, weten we niet. Maar
wel kennen we nu de datum waarop zij elkaar hebben ontmoet, 17 mei 1897: zij
18, hij 27.
Gedurende 2,5 jaar wonen en werken ze er beiden. Dan
vertrekt Beth naar een betrekking elders. Geert blijft. Je kunt je afvragen
waarom hun wegen scheiden. Zijn de ouders misschien bang dat Beth ongehuwd
zwanger raakt?
Zijn laatste periode op Den Dam is Geert (ook) koetsier. In
mei 1902 neemt hij afscheid. Dit na een dienstverband van vijf jaar. Op zijn 32e
verruilt hij de (rand van de) Veluwe voor Twente.
In Oldenzaal is Geert stationsarbeider. In 1920 wordt hij benoemd tot stationschef in Losser. Dat zal hij blijven totdat hij in 1932 met pensioen gaat: ‘De heer Busser, die door zijn voorkomendheid zeer gezien is, zal het op die dag wel niet aan belangstelling ontbreken’, aldus het Twentsch Dagblad. Die voorkomendheid zal hem tijdens zijn jaren als dienstknecht goed van pas zijn gekomen.
![]() |
Arnhemsche Courant 28-01-1927 |

- Veluwse Geslachten, 2022-4
- De Marke (Brummen e.o.), 2024-2 (gedeeltelijk) onder de titel Petrus de Fremery op de Meeuwenberg in Empe
Over Berend Busser (1868-1937), de derde Busser op de Oosterenk in Empe
De familie Busser: van Recke in Duitsland naar de Oosterenk in Empe
2. Delpher.nl
3. Dienstbodenregister
4. Internet divers
5. Regionaal Archief Nijmegen (Notariële archieven)
[1] Lubberts 2011-1 p. 22 e.v.