Oudejaarsdag 1749 in Steenderen. Het is een mooie winterdag. Na het
middagmaal maakt voorvader Esken Huetink vanuit
zijn boerderij een kuiertje naar het dorp, een paar
honderd meter verderop. Hij is rond de 65, dus niet meer de jongste. Daarom
strijkt hij even neer in ‘het huis waar de Zwaan uithangt’, oftewel herberg De
Zwaan, destijds gelegen aan de Dorpsstraat ca. nr 14.
En waarschijnlijk ook voor een praatje en een drankje.
Toevallig komt ook een andere voorvader die dag naar
Steenderen, de Hengelose Henricus Eggink. Hij bezoekt er zijn dochter Theodora.
Zij is samen met haar man Jurriën Uitermark uitbater van eerdergenoemde herberg die in ieder geval al in 1599 bestaat.
Ook Eggink zal rond de
65 jaar oud zijn geweest.
Esken en Henricus kennen elkaar. Enkele maanden eerder hebben ze elkaar nog getroffen voor de rechtbank in Hengelo. Ze raken aan de praat, maar op een zeker moment neemt het gesprek een minder prettige wending. Volgens de stukken krijgen ze een ‘different’ (een meningsverschil). Dat heeft alles te maken met die rechtszaak.
Het uithangbord in Steenderen anno nu daar waar ooit café De Zwaan was gevestigd |
Henricus Eggink
Net als zijn dochter heeft ook Henricus Eggink een herberg,
maar dan in Hengelo (Gld). Een herberg met aanzien, want het is van oudsher de
plek waar de heren van de Marke van Hengelo neerstrijken na hun jaarlijkse
vergadering in de kerk. En er voor een aardig bedrag verteren. Dat was ook al
zo in de tijd dat zijn oom Theodorus Rumpius junior de herberg bestierde.
Van Henricus zelf zijn in het dorp geen sporen meer te
vinden. Waar zijn herberg stond, is niet bekend, al weten we dat het in de
buurt van de kerk geweest moet zijn. Maar daar waren destijds zo veel
herbergen.
Wel kunnen we nog een glimp opvangen van zijn grootvader aan
moederskant, de predikant Theodorus Rumpius senior. Zijn naam prijkt tot op de
dag van vandaag op de naamlijst van predikanten die hoog in de Remigiuskerk
hangt. Met daaronder de naam van diens zoon Henricus, ook predikant, en
eveneens een oom van Henricus Eggink. Over deze laatste oom valt het een en
ander te vertellen. (Zie daarvoor mijn boek Een beerput die geen doofpot werd)
Naast het bier dat hij brouwt en de brandewijn die hij
tapt, heeft Eggink op latere leeftijd meerdere beurdersbaantjes. Veel
belastingheffingen worden in die tijd verpacht oftewel aanbesteed. Zo is hij
ook ‘pachter van de armenoortjes’. Dat houdt in dat hij alle deuren langs
gaat, de armenoortjes bij de mensen int en afdraagt aan de kerk. Dat doet hij
niet alleen in Hengelo, maar ook in Steenderen. Een oortje is een munt: het
woord leeft nog voort in de uitdrukking ‘het laatste oortje versnoepen’.
Financieel kent Henricus zijn ups en downs.
De laatste jaren vooral downs. Een trieste neergang. Zeker voor
iemand van wie beide grootvaders destijds op de lijst van rijkste inwoners nog
op plaats twee en drie prijkten.
Esken Huetink
Esken is een van de diakens van de Steenderense kerk.
In die hoedanigheid heeft hij de verantwoordelijkheid voor de armenoortjes in
die plaats. Hij is zijn taak ervoor zorgen dat deze belasting er wordt geïnd,
en vervolgens bij de armen terecht komt.
Dit jaar heeft hij lang moeten wachten op de afdracht
van het door Henricus opgehaalde geld. Te lang. Op een gegeven moment raakt
zijn geduld op. In september 1749 stapt Esken naar de rechtbank in Hengelo en
vraagt aan de rechter om Henricus te manen het geld snel af te dragen. Dit op
straffe van een verdere rechtsgang. Henricus reageert met te zeggen dat ‘hij
niet onwillig is te betalen als de anderen’ (de andere pachters) dat
ook zullen doen. Tja.
Oudjaar
Terug naar 31 december 1749, ’s middags zo rond half twee, in herberg
De Zwaan te Steenderen. Na de gebruikelijke uitwisseling van beleefdheden en
gemeenplaatsen moet Henricus wat van het hart. Het zit hem niet lekker. Hij voelt
zich nogal in zijn kuif gepikt door de gerechtelijke stappen die Esken en zijn medediakenen
hebben ondernomen en zegt tegen Esken: ‘gij had dat zo sterk niet moeten zo
doen’. Oftewel: moest dat nou, zo’n zwaar middel inzetten door mij voor zoiets
voor het gerecht te slepen?
Esken reageert met: ‘ik doe het voor de armen’.
Het blijken zijn allerlaatste woorden te zijn. Meteen
daarop glijdt zijn pijp uit zijn mond en valt hij dood uit zijn stoel. Een
aanwezige getuige heeft Esken nog vastgegrepen en tot Onze Vader gebeden. Dat
hielp echter niet, want, zoals deze later verklaart: ‘dat (Esken) zo
dood was gebleven’.
![]() |
Zo zou Eskens pijp er uitgezien kunnen hebben. Op de foto Jacob Alberts Konter (1824-1914) (bron: Schokker Erf) |
Henricus Jansen Eggink ca. 1716 x Megtelt Gielink
Antonius Hendriks Eggink 1749 x Dersken Garritsen Regelink
Evert Antons Eggink 1779 x Berendjen Siebelink
Teuntjen Everts Eggink 1814 x Evert Jan Garritsen Hartman
Teunis Garritsen Hartman 1842 x Johanna Pennekamp
Tonia Johanna Hartman 1868 x Arend Gerhard Garritsen
Harmen Garritsen 1906 x Aleida Berendina ten Broek
Marinus Garritsen 1939 x Gerrie Busser
Alice Garritsen
- De Zwerfsteen, periodieke uitgave van de Historische Vereniging Steenderen, 2013-4 (onder de titel Oudjaar 1749)
- OTGB - Oostgelders Tijdschrift voor Genealogie en Boerderijonderzoek 2014-4
- De Olde Kaste, uitgave van de Oudheidkundige Vereniging Hengelo (Gld) 2019-2 (onder de titel Twee voorvaders met een different)