Dat de aanstelling van een dominee niet altijd van een
leien dakje gaat, blijkt wel uit het volgende relaas. Vanwege het vertrek van
Henricus Meilingius naar Terborg moet men in Gendringen op zoek naar een opvolger.
Inmiddels zijn drie kandidaten genomineerd. Wie van hen zal het worden? Men is het er niet over eens.
![]() |
Foto 1. De middeleeuwse kerk in Gendringen die in 1830 grotendeels in vlammen opging. |
Waarnemer
Als de benoemingsprocedure in Gendringen begint, wordt de post al enige tijd waargenomen door kandidaat-predikant Johannes
Eggink uit Hengelo (Gld) (1648-1716), een van mijn voorvaders. Hij is de zoon
van de Hengelose kerkmeester en herbergier Willem Eggink.
Zijn opleiding
Johannes bezocht eerst de
Illustre School te Deventer, ook wel Latijnse school genoemd, en vergelijkbaar met ons gymnasium. Vanaf al vóór 1150 tot in het jaar 1848 werden daar jongens voorbereid op een religieus ambt of een studie aan een universiteit. De school wordt wel de 'bakermat van het humanisme' genoemd. Ook Desiderius Erasmus (1466-1536) was er leerling. In zijn tijd was Alexander Hegius (1439-1498) er rector. Onder diens leiding is er ook Grieks als schoolvak ingevoerd. Adres: Grote Kerkhof 5. In het gebouw is anno 2024 een hotel gevestigd.
Daarna studeert hij vanaf
september 1671 Theologie aan de universiteit van Groningen. Hij woont er amper
een jaar als de stad belegerd wordt door de bisschop van Münster, Christoph Bernhard von
Galen. Bij ons beter bekend als Bommen Berend. 2000 Groningse soldaten, waaronder 150 studenten, verdedigen de stad tegen 22.000 Duitse aanvallers. Na een maand is de helft van hen bezweken. Ze waren onbeschermd doordat de stad op tijd alle bomen en bossen rondom had verwijderd. Berend druipt af.
Misschien heeft Johannes wel met de studentencompagnie meegevochten. Het zullen hoe dan ook angstige weken zijn
geweest.
Na zijn studie
Eind 1675 is Johannes klaar met
zijn studie. Kort daarna verzoekt hij de Classis Zutphen - de regionale
kerkvergadering - hem als kandidaat-predikant ‘aan te nemen’. Kennelijk wil Johannes
graag terug naar zijn geboortestreek. Misschien wel omdat hij dan al een oogje heeft
op Eva Helena Rumpius, een dochter van de Hengelose predikant Theodorus
Rumpius [1].
Na vertoning van zijn
diploma en de betaling van ‘’t pondt’ wordt zijn verzoek ‘groots’ ingewilligd. Zijn toen nog aanstaande
schoonvader zal trots geweest zijn.
Vanaf dat moment mag Johannes
in de regio als waarnemer aan de slag. Zo komt hij uiteindelijk in Gendringen
terecht.
Op 27 december 1677 trouwen
Johannes en Eva in de Hengelose Remigiuskerk. Daar ook gaat het paar wonen en
wordt een jaar later hun eerste kind geboren. Het zal een heel heen- en
weergereis zijn geweest om telkens de 23 km. tussen Hengelo en Gendringen te
overbruggen. Maar wellicht had hij een paard tot zijn beschikking.
![]() |
Foto 2. Zijn inschrijving bij de Illustre School te Deventer |
Kandidaat-predikant Johannes Eggink is een van de drie door de kerkenraad genomineerde kandidaten. De andere zijn de dominees Brantius en Meisenheimer. Die laatste is op dat moment predikant in Griet, een Duitse plaats aan de Rijn tussen Emmerik en Kalkar. De raad spreekt zijn voorkeur uit voor Meisenheimer en maakt deze keuze middels een brief kenbaar aan ‘de hooggrafelijke excellentie’ Albert Oswald Frans (Oswald III), graaf Van den Bergh.
Waarom een brief aan deze graaf? Anders dan tegenwoordig had de overheid in kerkelijke kwesties het laatste woord. Kerk en Staat waren nog geen gescheiden grootheden. En de graaf was destijds de bestuurder van het landdrostambt Bergh, een bannerheerlijkheid in het Graafschap Zutphen. Gendringen was daarbinnen een heerlijkheid.
Onaangenaam persoon
Op voorspraak van de
Zutphense Classis wijkt graaf Van den Bergh van deze voordracht van de
kerkenraad af: hij kiest voor Johannes Eggink. Daarop stappen enkele van
Egginks tegenstanders namens (naar zij zeggen) het grootste deel van de
kerkenraad naar de ‘heren inspectoren’[2].
Zij dringen er bij hen ‘met grote onstuimigheid’ op aan om toch vooral
Meisenheimer te benoemen. Daarbij brengen ze enkele beschuldigingen tegen
Eggink in: er is nogal wat op zijn preken aan te merken, men vindt hem een
onaangenaam persoon en het kerkvolk
blijft weg.
Vervolgens krijgt Eggink de
kans zich tegen deze aantijgingen te verweren. Kennelijk doet hij dat zo overtuigend,
dat de kerkenraadsleden al snel in hun schulp kruipen en verklaren dat ze ‘op
de persoon van ds. Eggink niet wisten te zeggen’. Ze hebben dus niets op hem
aan te merken. Ze voegen eraan toe de beslissing over de benoeming verder aan
de Classis over te laten.
![]() |
Foto 3. Zijn inschrijving als theologiestudent bij de universiteit van Groningen dd 19 september 1671 |
Voor- en tegenstanders
Dit alles staat in het verslag hiervan dat de inspectoren
tijdens een vergadering van de Zutphense Classis inbrengen, een bijeenkomst waarbij ook Egginks schoonvader Rumpius
vanwege zijn predikantschap aanwezig is. Hij zal er met gekromde tenen bij hebben
gezeten.
Naast alle predikanten uit
de regio zijn ook Gendringse voor- en tegenstanders van Egginks benoeming
uitgenodigd. Ook zij doen hun zegje.
Eerst komt jonker Otto
Vogel toe de Wildt aan het woord. Hij is door ‘excellentie’ Van den Bergh
‘afgezonden’, en verzoekt uit diens naam zo snel mogelijk de benoeming van
Eggink te bevestigen. Namens een deel van de kerkenraad doet daarna ouderling Johannes
Gunning hetzelfde verzoek.
Vervolgens komen de Gendringse
lidmaten Henrik Eekhof en Steven van Amerongen aan het woord. Zij
vertegenwoordigen de voorstanders van Meisenheimer. Ze betonen hun ‘grote
genegenheid’ voor die predikant, en vragen hem te benoemen. Daarbij
overhandigen ze een lijst met de handtekeningen van de ‘meeste ledematen’ van
de kerkgemeente Gendringen.
Daarop overwegen de leden
van de Classis ‘rijpelijk in de vreze des Heren’ alles wat er zoal gezegd is.
Dat brengt hen tot de conclusie dat men misschien wat ‘onvoorzichtig’ is
geweest met hun verzoek aan de graaf om de post aan Eggink te gunnen. Toch besluit
men verder te gaan met de ingezette benoemingsprocedure van Johannes Eggink.
Geen eerlijke kans
Zodra Meisenheimer hiervan
hoort, stapt hij naar de Classis en doet er zijn beklag: “Ik heb geruchten opgevangen dat ik nooit een
eerlijke kans op deze vacante post heb gehad. Het schijnt dat men mij sowieso niet
als predikant wilde benoemen.”
Meteen ook overlegt hij
twee verklaringen. Eentje van de predikant van Kalkar die daarin hoog opgeeft over
‘de stichtelijkheid van Meisenheimers wandel’. En eentje van twee
Gendringse kerkenraadsleden: ouderling Salomon Locken en diaken Herman
Langeloth. Zij beweren dat ze door inspector Lomeijer van de Classis Zutphen
onder druk zijn gezet om niet langer voor de benoeming van Meisenheimer te
pleiten.
(Inspector Lomeijer
reageert daarop desgevraagd: “Beide heren zijn destijds bij me gekomen om me te
raadplegen. Ik vind het ‘gans onbetamelijk’ dat zij nu zo’n draai geven aan wat
ik hen toen heb geadviseerd.”)
Meisenheimer voegt er nog aan
toe: “Als ik iets verkeerds gedaan mocht hebben, hoop ik te horen wát ik dan
precies verkeerd heb gedaan.”
De Classis antwoordt: “Het
gaat om dezelfde redenen als die waarom u destijds niet in Zeddam bent benoemd.
Toen hebben we u die meegedeeld. Gelijk u zich zoude mogen herinneren.”
(De redenen worden helaas
niet vermeld.)
Meisenheimer vraagt nog: “Is
die kwestie misschien in der minne bij te leggen? Kan deze niet met de mantel
der liefde bedekt worden?”
Het antwoord van de
Classis luidt: “Daartoe kunt u zich wenden tot de heren inspectoren.”
Brief na brief
De voorstanders van Egginks
benoeming sturen de Classis brief na brief, ondertekend met lange rijen namen.
Ze betogen onder meer dat er maximaal acht ‘opposanten’ zijn, die zich echter
presenteren alsof ze bijna geheel Gendringen achter zich hebben staan. Dat
Egginks tegenstanders beweren dat zijn preken niet goed genoeg zijn, bevreemdt
hen zeer. Zij hebben nota bene geweigerd er ook maar eentje aan te horen! Hoe
kunnen ze dan oordelen? Nee, ze houden liever vast aan hun ‘vuile passie’. Het
is pure vuiligheid. Ze liegen en leveren hem ‘sinistere’ streken. Want iedereen
in het dorp spreekt positief over Eggink, hij wordt er ‘gelaudeerd en
geprezen’. Ze vinden juist dat hij góed preekt. Ook is men tevreden over zijn
leer, en eenieder vindt hem een aangenaam persoon en een eerlijk man. De kerk
zit vol, net zo vol als bij de vorige predikant. Het kerkvolk is ‘ouder
gewoonte genoegzaam compleet’. Eggink neemt nu al een tijdje waar, waarbij hij ‘grote
koude, weer en wind’ trotseert. Bovendien
staan Synode en Classis achter zijn benoeming. Ook heeft hij zijn
predikantenexamen inmiddels met goed gevolg afgelegd.
Volgens deze voorstanders
hebben de ‘malignanten’, de boosaardige tegenstanders van Egginks benoeming,
‘met hem gegeten en gedronken’. Sommigen hebben hem zelfs bij zich thuis
uitgenodigd en hem allerhartelijkst bejegend. Daardoor zou je denken dat alles
in kannen en kruiken was. Ze hebben hem grote genegenheid betoond, maar achter
zijn rug sprak men met een ‘grote valsheid’ over hem.
![]() |
Foto 4. Kasteel De Wildt bij Gendringen anno 1743 |
De Gelderse Synode
In augustus 1678 reizen
drie van Egginks tegenstanders – Hendrik Eekhof, Hertgert Jansen en Herman
Langeloth – naar de jaarlijkse Gelderse Synode die die maand in Nijmegen
gehouden wordt. Ze gaan daar in beroep tegen de beslissing om Eggink te
benoemen.
Ze overhandigen er hun
‘credentie’ (geloofsbrieven), waarmee ze laten zien dat ze de ‘brede
kerkenraad’ vertegenwoordigen. Ze verklaren dat ze er zowel bij de Classis
Zutphen als bij de inspectoren voor hebben gepleit om dominee Meisenheimer aan
te stellen. Maar ‘buiten vermoeden en tegen verwachting’ koos men voor ‘ene J.
Eggink’.
Daarom vragen ze de Synode
die beslissing te ‘annuleren’ en alsnog Meisenheimer te benoemen. Daarmee
willen ze echter niets afdoen aan het benoemingsrecht van graaf Van den Bergh,
zo voegen ze toe.
Nog tijdens diezelfde
meerdaagse Synode komt jonker Vogel namens deze graaf melden dat ‘zijne
excellentie niet gezind is’ van de benoeming van Eggink af te zien. De
voorstanders van Meisenheimer zeggen dan dat hen niet tegen hun zin een
predikant opgedrongen kan worden.
Met droefheid
De Synode beslist
uiteindelijk dat een paar van haar leden nader onderzoek zullen doen naar de
situatie in Gendringen, en zullen proberen een oplossing te vinden. Maar hoe
deze mannen ook hun best doen, hun inspanningen werpen geen vruchten af. Zowel
de voor- als tegenstanders van Eggink erkennen niet dat de afgevaardigden tot
deze taak gemachtigd zijn.
De Synode hoort hun verslag
‘met droefheid’ aan, en besluit vervolgens nogmaals een paar personen af te
vaardigen. Die krijgen de opdracht om naast hun onderzoek in Gendringen ook in gesprek
te gaan met zijne grafelijke excellentie. Maar ook zij komen naderhand melden
dat ‘tot hun hertelijk leedwezen’ hun pogingen vruchteloos zijn verlopen.
Besluit
Dan neemt de Synode,
‘alles in ’t lange en het brede aangehoord hebbende’ - zowel de standpunten van
beide kampen in Gendringen als de Classis Zutphen en de excellentie - een
besluit. Dit om ‘verdere zwarigheid’ in Gendringen te voorkomen, en ‘tot
bevordering van de welstand, rust en stichting van die bloeiende gemeente’. Het
besluit is drieledig:
1. Er zal nog even gewacht worden met het definitief
beroepen van een predikant in Gendringen. In de tussentijd wordt de Classis
Zutphen gelast om te proberen Johannes Eggink in een andere
plaats te benoemen.
2. Als dat nodig zou zijn, zal men in naam van de Synode
aan graaf Van den Bergh vragen iemand anders te benoemen.
3. Men verwacht het niet, maar zou de kwestie daarmee
niet opgelost zijn, dan worden de Classis Zutphen en de gedeputeerden van de
Synode gezamenlijk gemachtigd de zaak tot een goed einde te brengen. En wel op
de manier die volgens de ‘kerkelijke ordening’ de beste oplossing voor
de kerkgemeente Gendringen is.
Het tij keert
Onbekend is wat er zich in
de tussentijd heeft afgespeeld. Feit is dat de eerdergenoemde jonker Otto Vogel
– hij woont op kasteel De Wildt bij Gendringen – in december 1678 schrijft dat
eens goed onderzocht moet worden waarom de tegenstanders van Eggink zich zo
opstellen. Is het vanwege ‘ijverige godzaligheid of uit malitie’, uit kwaadaardigheid? Ook híj lijkt van
mening dat zij slechts een zeer kleine minderheid vertegenwoordigen.
En daarmee is Johannes
Eggink tóch weer in beeld voor een benoeming in Gendringen. Vogel dringt er
namens de kerkenraad bij zowel de grafelijke excellentie, als de Christelijke
Synode en de Classis op aan om hem alsnog te benoemen. De heren worden daarbij
uitgenodigd zelf eens naar een preek van hem te komen luisteren en met eigen
ogen te zien hoeveel volk er dan in de kerk aanwezig is.
Ook gaat jonker Vogel met
de opposanten in gesprek. Na lang heen-en-weer-gepraat beloven die uiteindelijk
Eggink alsnog te accepteren. Daarmee zijn de gemoederen dan toch nog
bedaard. Johannes Eggink wordt benoemd. De classisvergadering
laat erbij aantekenen dat men had gewenst dat een en ander ‘in zachter termen
gesteld’ zou zijn geweest.
In het verslag van de
volgende Synode, die van augustus 1679, is niet opgetekend hoe een en ander verder
is verlopen. Egginks naam wordt alleen genoemd in het gebruikelijke overzicht
van de personeelsmutaties in het afgelopen jaar: ‘Ingekomen D. Joh. Eggink, vdm
tot Gendringen’.
De redenen waarom de Classis Meisenheimer niet
als predikant wil, moeten wel zwaarwegend geweest zijn, want ze waren niet ‘in
der minne bij te leggen’.
In het Classicael Register, een overzicht
per kerkgemeente van alle predikanten die ooit in de Classis Zutphen hebben
gediend, is zijn naam niet terug te vinden. In die regio heeft hij dus
waarschijnlijk nooit een aanstelling gehad.
De derde kandidaat,
dominee Brantius, is niet meer genoemd. Hij zal meteen al in het begin
afgewezen zijn.
![]() |
Foto 5. Een
deel van de Gendringse predikanten door de jaren heen |
Zwakheid van zijn stem
Gedurende de maandenlange
benoemingsprocedure is Eggink als waarnemer in Gendringen blijven preken. Dit ondanks
al het gekonkel dat zich rond zijn persoon afspeelde. Slechts één keer heeft
hij een afspraak moeten missen. Dat was ‘wegens de zwakheid van zijn stem’.
Johannes Eggink zal 37
jaar op deze post blijven: tot aan zijn dood in 1716.
Foto 6. (…) wegens de swackheijt van de stem van Dr. Egginck (…) |
Genealogische noot
Mijn afstamming van Johannes Eggink
Johannes Willems Eggink 1677 x Eva Helena Rumpius
Henricus Jansen Eggink ca. 1716 x Megtelt Gielink
Antonius Hendriks Eggink 1749 x Dersken Garritsen Regelink
Evert Antons Eggink 1779 x Berendjen Siebelink
Teuntjen Everts Eggink 1814 x Evert Jan Garritsen Hartman
Teunis Garritsen Hartman 1842 x Johanna Pennekamp
Tonia Johanna Hartman 1868 x Arend Gerhard Garritsen
Harmen Garritsen 1906 x Aleida Berendina ten Broek
Marinus Garritsen 1939 x Gerrie Busser
Alice Garritsen
Eerdere versies van dit
verhaal verschenen in:
De Ganzeveer, een uitgave
van de Oudheidkundige Vereniging Gemeente Gendringen, nr. 90, oktober 2020.
OTGB -
Oostgelders Tijdschrift voor Genealogie en Boerderijonderzoek 2020-4.
Album Studiosorum Academiae Groninganae, Groningen 1915
Gelders Archief, Hof van Gelre en Zutphen, Acta der Gelderse synoden 1677-1699, toegang 124 inv.nr. 2351
Regionaal Archief Zutphen (RAZ), Zutphensch Classicael Register, toegang 283 inv.nr. 15-B
RAZ, Classis Zutphen van de Nederlandse Hervormde Kerk, Gendringen (1637-1715), toegang 283 inv.nr. 187
1. Meer
over deze dominee, maar vooral over zijn zoon en opvolger ds. Henricus Rumpius, valt te lezen in mijn boek Een beerput die geen doofpot werd: Een beerput die geen doofpot werd
2. Inspectoren
zijn bestuursleden van de Classis speciaal belast met de controle op het
functioneren van de predikanten. Daarnaast handelen ze waar nodig ‘zwaarwichtige
zaken’ af.