Het zal je toch gebeuren. Word je als chirurgijn bij een
patiënt geroepen, begint een van de aanwezigen je uit te schelden. Op jouw
beurt laat je dat niet over je kant gaan, en dan opeens … overlijdt de
ruziezoeker. Het gebeurde in Hengelo (Gld) op 15 juni 1687.
Die dag zijn in het 'huis van de molenaar'[1] een
paar schoenmakers schoenen aan het 'maken' voor molenaar Coop Hermsen
alias Coop Muller en zijn vrouw Jantien Boeink alias Gotink.[2]
Die schoenmakers zijn Hendrik Storteler (ook geschreven als Stortelaer) uit
Zelhem en zijn knechten Derk te Bockelaar en Wijnand Schreurs.
Terwijl ze aan het werk zijn, schiet de molenaarsknecht zichzelf
per ongeluk 'met hagel in het been'. De molenaar laat meteen chirurgijn
Theodorus Rumpius roepen.
![]() |
Molen De Olde Kaste in Hengelo (Gld.) (bron: Beeldbank Cultureel Erfgoed) |
Theodorus is de zoon van de gelijknamige vorige predikant van Hengelo. En een broer van Henricus Rumpius die op dat moment de dominee is. Nog diezelfde zomer zal deze Henricus vanwege zijn seksuele wangedrag ontslagen worden.[3]
Het molenaarshuis
Onmiddellijk nadat hij gehoord heeft van het ongeluk bij
de molen, haast de chirurgijn zich naar het molenaarshuis. Tijdens het 'genezen
en verbinden' van de molenaarsknecht nipt hij van een 'halfje' brandewijn.
En hij raakt met schoenmaker Storteler aan de praat.
Het molenaarshuis was tevens een herberg. Dat er drank in
de buurt was, is dus niet zo vreemd. In de stukken worden molen en
molenaarshuis niet nader aangeduid. Dat lijkt erop te wijzen dat er toen slechts één molen in Hengelo was. Dat moet de molen zijn geweest die later De Olde
Kaste als naam kreeg, en die stond in de buurtschap ’t Gooi (tussen Hengelo en
Keijenborg). Die dateert immers van 1659.[4]
Als Rumpius klaar is met het gewonde been, drinken de
schoenmaker en hij samen nog wat. De chirurgijn slechts een bodempje. Ondertussen
koopt hij een stuk wit leer van de schoenmaker.
Langzaamaan wordt Storteler dronken. Hij drinkt niet
buitensporig, maar het schijnt dat hij toen hij in 'Indiën' was, 'kwetsuren' heeft
opgelopen die zijn lichaam nogal hebben verzwakt. Daardoor kan hij slecht tegen
drank.
Het gesprek wordt grimmig
Eerst praten de twee nog over koetjes en kalfjes, en
maken grapjes. Daarna wordt het gesprek al grimmiger. De vijf andere aanwezigen
horen de schoenmaker tegen de chirurgijn zeggen: ‘U bent een tovenaarskind.’
Herman Luijssink, een van die anderen, sust: ‘Zulke
dingen moet u niet zeggen. U bent hier in
goed gezelschap.’
De chirurgijn zegt dan: ‘Ik ben een pastoorskind. En het wijf dat
u eerst had en mijn wijf, dat waren volle nichten. Waarom zouden wij een kwestie hebben? Wat weet u daarop te zeggen?'
Storteler weer: ‘U
bent niet beter dan een tovenaarskind.’
De ook aanwezige Berend Herink reageert: ‘Zwijg, u
zegt te veel.’
Theodorus: ‘Stil even allemaal. Hij zal het wel anders
bedoelen en aan mij willen uitleggen.’
Storteler opnieuw: ‘Je
bent een tovenaar, een tovenaarskind en een heksenkind.’
Theodorus: ‘U zegt maar wat u zeggen wilt. Als we het
later maar afdrinken.’
Jantien Boeink zegt dan: ‘Volgens mij wil Storteler het wel afdrinken.’
De schoenmaker pakt dan een glas bier, neemt een slok,
geeft het aan een van zijn knechten, terwijl hij zegt: ‘Wilt u dit glas aan de
chirurgijn geven?’
Theodorus zegt dan tegen die knecht: ‘Ik wil het glas van
uw baas krijgen, niet van u.’
De knecht geeft het glas aan Storteler terug. Die pakt
het aan en scheldt tegen de chirurgijn: ‘Je bent een hond.’
Theodorus: ‘Houdt u me hier om me te affronteren en uit te schelden? In dat geval móet ik mij wel verdedigen’
Storteler: ‘Je bent
een tovenaar, een tovenaarskind en een heksenkind.’
De chirurgijn wil vertrekken
Daarop schrijft de chirurgijn alle namen van de
aanwezigen in zijn 'memorieboek' en
vraagt hun goed te onthouden wat hier is gebeurd. Vervolgens wil hij
vertrekken, maar wordt teruggeroepen door de molenaarsvrouw. Die zegt: ‘Blijf
hier, Storteler zal het goedmaken. Hij zal toegeven dat het door de drank komt.
Als u naar buiten brengt wat hij hier gezegd heeft, dan zal hij 'geruïneerd' zijn.’
De aanwezigen drukken Storteler daarop wel 'tienmaal' op het hart dat hij moet zeggen
dat het hem spijt. Dat doet hij echter niet. In tegendeel, hij begint opnieuw
te schelden.
Rumpius zegt dan: ‘Jij eerdief, houd op. Ik
kan het niet langer verdragen. Gaat u door, dan zal ik u op uw bek slaan.’
Storteler reageert niet. Dan zegt de chirurgijn: ‘Hij
heeft me uitgescholden voor tovenaarskind.
Dat wil ik bewezen hebben.’ En meteen slaat hij de schoenmaker met zijn
vuisten, trekt hem aan zijn haren en schopt hem 'met zijn voeten'. Die valt meerdere keren op de grond. De chirurgijn
pakt dan de 'schoenmakershamer', dreigt
hem ermee te slaan, en zegt: ‘Ik zal zijn hals breken of hij zal de mijne
breken.’
Storteler roept: ‘Wat
hals breken?’
Theodorus valt weer aan. Een paar mannen trekken de
chirurgijn bij Storteler weg. Zijn twee knechts maken aanstalten om samen met
de schoenmaker terug richting Zelhem gaan. De chirurgijn loopt hen na, 'smijt' Storteler op de mestvaalt, schopt hem
en duwt hem dan weer naar binnen, naar de deel. Twee andere getuigen, Berend
Coops en Lambert Eskes, hoorden Rumpius zeggen: ‘Ik wil niet dat u weggaat.
Eerst moet dit de wereld uit.’
Op de deel pakt hij een 'wagenring', loopt hem na naar de keuken en dreigt hem ermee te
slaan.
De molenaarsvrouw probeert te sussen
Dan valt Jantien Boeink de
chirurgijn 'om het lijf', en
zegt:
‘Theodorus, dit gaat zo niet. Als u hem hiermee slaat, zult u er uw
leven lang berouw van hebben.’
In de keuken slaat en schopt hij de schoenmaker echter
opnieuw en zegt: ‘Gij eerdief, ik wil
dat u zegt dat u loog of dat u dronken was. Als u het in de dronk hebt gezegd, dan vergeef ik u.’
Niemand is erop
verdacht hoe erg Storteler eraan toe is. Zodra de situatie enigszins aan
het betijen is, zet de eveneens aanwezige Berend Dringenborg hem samen met de
molenaarsvrouw op een stoel bij het vuur.
Daarna gaat zij even met haar hevig schreiende
kind naar buiten. Dat is door de consternatie nogal overstuur geraakt.
De schoenmaker lijkt ondertussen wat tot rust te komen. Iemand
hem een glas. Hij drinkt een paar slokken en valt daarna met stoel en al om.
Berend Dringenborg zegt: ‘Hij is dood.’
De chirurgijn: ‘Als hij dood is, dan zal ik hem wel weer levendig maken.’
Net op dat moment komt Jantien Boeink weer binnenlopen. Rumpius
zegt tegen haar: ‘Haal wat edik (azijn).’ Zodra ze dat heeft
gebracht, houdt de chirurgijn de azijn onder Stortelers neus. Meteen daarop
lijkt hij te sterven. De chirurgijn voelt aan zijn pols: de schoenmaker is
inderdaad overleden.
De eerste reacties
Schoenmakersknecht Wijnand Schreurs loopt meteen richting Zelhem om Stortelers vrouw en kinderen 'te boodschappen'. Derk te
Bockelaar, de andere knecht, gaat naar de molen om de molenaar te halen. Terug
naar het huis lopend, komt de chirurgijn hem tegemoet.
Derk zegt tegen hem: ‘Waar wilt u heenlopen?’
Rumpius reageert met: ‘Wat wilt u toch? Waar ik heen wil? Mijn
tijd is gekomen.'
Diezelfde dag nog - het bericht over Stortelers dood moet zich als een lopend vuurtje verspreid hebben - meldt zich een flink aantal personen bij de Hengelose rechtbank, en later ook nog een drietal bij het landdrostengericht. Zij allen laten beslag leggen op de 'gerede goederen en effecten' van Theodorus Rumpius. Als bokken op een haverkist nemen zij die nog geld van hem tegoed hebben, het zekere voor het onzekere. Blijkbaar is het algemene gevoelen dat het sterven van schoenmaker Storteler slecht voor de chirurgijn zal aflopen. En mede door de perikelen rond zijn broer, predikant Henricus, staat er een fikse rij pittige rekeningen open.
Op de vlucht
Rumpius zelf is inmiddels in geen velden of wegen meer te
bekennen. Ook hij vreest dat de dood van de schoenmaker in zijn schoenen zal
worden geschoven.
Het wordt zijn toch al erg geschrokken vrouw Aaltjen te
machtig. Ze tekent protest aan: ‘Volgens mij is er voldoende geld om iedereen
te betalen. Ik verzoek de schuldeisers dan ook om gezien de situatie even af te
wachten. Anders wordt onze boedel alleen al door gerechtskosten geruïneerd.’
Aaltjen Eggink verkeert
in een onmogelijke situatie, want zij mag als vrouw geen financiële handelingen
verrichten. Daarom schrijft ze een brief aan stadholder Johan van
Munster van Graafschap Zutphen: ‘Door een
ongelukkige manslag heeft mijn man Theodorus Rumpius tijdelijk het
Graafschap moeten verlaten. Daarmee is er nu niemand gerechtigd onze zaken te
behartigen. En dat terwijl er schuldeisers zijn, er beslag is gelegd op onze
eigendommen en er ons zelfs onteigening boven het hoofd hangt. Onze boedel
dreigt zo tot een ruïne te vervallen.
Ik wil u daarom dienstig verzoeken
mij tijdens mijn mans absentie toestemming
te geven om mijn en zijn goederen te mogen administreren
en onze schulden te betalen en te innen. En dat ik zo nodig goederen mag
verkopen.’
Aaltjens verzoek lijkt te zijn ingewilligd, want vanaf
dat moment zien we haar geregeld bij de plaatselijke rechtbank zaken
afhandelen.
Advocaat
Ook al is Rumpius verdwenen, hij heeft zijn advocaat Arnold
Dam, tevens burgemeester van Doetinchem, nog wel kunnen inschakelen. En ondanks
dat ook deze Dam nog geld van hem tegoed heeft, is hij meteen voor zijn cliënt
aan de slag gegaan. Hij doet dat mede namens Aaltjen en de vrinden van de chirurgijn.
Tegen rechter Cremer zegt de advocaat: ‘Storteler schold Theodorus geweldig uit. Daarna ging hij,
naar het schijnt door de overdadige dronk daartoe bewogen, met de
chirurgijn op de vuist. Even later sterft de man. Buiten alle twijfel is hij door de vele brandewijn gestikt.
Mocht iemand met kwalijke intenties oordelen
dat Storteler door het slaan of een dodelijke
verwonding ter dood is gebracht, dan wil ik dat de rechtbank het lichaam
door onpartijdige chirurgijns uit Zutphen
en Zelhem laat onderzoeken. Dit vanuit het vaste vertrouwen dat er aan het lichaam geen dodelijke verwondingen
gevonden zullen worden.’
Rechter Cremer neemt het zekere voor het onzekere. Nu kan
het lichaam nog onderzocht worden. Een koeling is nog iets van de verre
toekomst.
De chirurgijn wordt aangeklaagd
Justitie zit ook niet stil. Meteen wordt Theodorus door
Jacob Hasebroek, 'fiscaal'[5]
van het landdrostengericht, aangeklaagd: ‘Theodorus Rumpius, chirurgijn te
Hengelo, heeft Hendrik Storteler, schoenmaker te Zelhem, zo mishandeld dat deze
eraan gestorven is. Daarmee heeft hij een 'manslag'
begaan, een doodslag. Daarna is hij met
zijn lijf ontkomen. Daarom vorder ik bij deze dat er beslag wordt gelegd op
zijn nagelaten goederen en dat er een
inventaris van wordt opgemaakt. Mocht
hij niet opduiken, dan kan onteigening volgen.’
Zodra het 'visitatierapport' van de chirurgijns binnen is, trekt Rumpius’
advocaat uit de bevindingen de volgende conclusie: ‘Hoe het ook zij, mijn
cliënt heeft Hendrik Storteler niet verwond. Dat is door meerdere chirurgijns
vastgesteld. En als er al een verwonding zou zijn geweest, dan was deze
niet te zien, laat staan dodelijk. Daaraan kan Hendrik dus niet overleden zijn,
integendeel. Hij moet dus gestikt zijn door een 'excessieve overdaad aan brandewijn'.
De chirurgijn is afgrijselijk
door hem beledigd, geprovoceerd, ja,
zelfs aangevallen. Hij móest zich wel verdedigen. Dat heeft hij alleen met zijn blote handen gedaan. Hij is
daarmee onschuldig aan de dood van Storteler. Hij behoort dus niet gestraft te
worden. Zelfs niet met ook maar de minste
lijfstraf.’
Alle aanwezigen worden onder ede gehoord. Zij allen
vertellen min of meer hetzelfde verhaal. Alleen de getuigenverklaringen van de
twee schoenmakersknechts wijken enigszins af. Zij zijn de enigen die verklaren
dat Storteler wél heeft gezegd wat de chirurgijn steeds zo graag had willen
horen, namelijk: ‘Wij zijn kinderen van eerlijke
lui. Heb ik wat gezegd, dan kwam dat doordat ik dronken was.’
Hendrik Storteler laat zijn vrouw Aaltjen Weetink achter,
en in ieder geval vier kinderen. De jongste nog geen 10 jaar oud. Het zit
Aaltjen niet mee. Het is al de tweede keer dat ze weduwe wordt. Haar eerste man
was Rijkel Schooltink.
Wehl
Advocaat Arnold Dam blijkt nog contact met de verdwenen
chirurgijn te hebben, want op 25 november 1687, zo’n half jaar na de dood van
Storteler, treffen ze elkaar in Wehl. Daarheen zal Rumpius gevlucht zijn. Wehl
lag buiten het Graafschap Zutphen, dus daar was hij veilig.
Tot 1816 hoorde de Heerlijkheid Wehl onder het Hertogdom
Kleef (Kleefsland), en viel daarmee buiten de wetten en jurisdictie van het
toenmalige Hertogdom Gelre en Graafschap Zutphen.
Op genoemde datum verschijnt de chirurgijn opeens bij Daniel
van Raij, de 'stadholder' van deze Heerlijkheid, en zijn twee schepenen. De
voortvluchtige verdachte tekent in hun bijzijn een brede volmacht voor zijn
advocaat. Arnold Dam mag vanaf nu namens Rumpius al zijn juridische zaken
behartigen, en namens hem optreden tijdens alle gerechtelijke stappen in het
proces. Dam wordt zelfs gemachtigd om, als hij het nodig acht, beroep aan te tekenen
tegen het toekomstige vonnis en de uitvoering daarvan. Daarnaast mag de
advocaat ook al zijn geld- en onroerende zaken naar eigen goeddunken
behartigen.
Dan verdwijnt Theodorus opnieuw van de radar. Nog maar 35
jaar oud, maar zijn toekomst lacht hem niet meer toe.
Het gerechtelijke proces, de aftrap door de verdediging
De zaak wordt behandeld door het landdrostengericht, dat zetelt
in het Doetinchemse stadhuis. Daar dient de advocaat een verzoek in om tijdens
het aanstaande proces de voortvluchtige chirurgijn te mogen vertegenwoordigen, dus
om namens Rumpius voor het hekje te verschijnen.
Volgens fiscaal Hasebroek is zoiets echter niet
toegestaan, want in strijd met de 'landschapsresoluties' (de besluiten van
het Hof van Gelre). Die schrijven volgens hem voor dat een verdachte van een
delict waarop een lijfstraf staat, zelf moet verschijnen, vervolgens moet
worden opgesloten en zijn verdediging vanuit de gevangenis moet voeren.
Daarop reageert advocaat Arnold Dam met een schriftelijk processtuk
waarvan de inhoud op het volgende neerkomt: ‘De fiscaal heeft mijn verzoek om Theodorus
Rumpius bij de rechtbank te vertegenwoordigen, verworpen. Maar … de ten
onrechte beklaagde chirurgijn zit niet gevangen. Als hij zelf naar de
rechtbank zou komen, moet hij dus vrezen voor hechtenis en banden, zoals
de fiscaal te kennen heeft gegeven. Dan wordt hij opgesloten en geketend. En
dat terwijl hij onschuldig is, iets wat hij nog zal bewijzen. Daarom zou het
nogal contravers en dubieus zijn als hij gearresteerd zou worden.
Voor dit soort gevallen is er echter een rechtmatige uitzondering
mogelijk: Rumpius kan een vrije toegang en vrijgeleide vragen. Die mag hem
niet geweigerd worden.
Daarbij komt dat zowel inwoners van de stad Doetinchem
als die van het Graafschap Zutphen die nooit eerder van een misdrijf verdacht
zijn geweest, een privilege toekomt. Dat voorrecht geldt ook als zij
vanwege een delict den lijve rakende (een geweldsdelict) gevangen
zitten, maar zich beroepen op hun onschuld. De landdrost (de hoogste ambtenaar
van het Graafschap) mag in dat geval niet verder gaan met vervolgen voordat hij
de gearresteerde voor het stadhuis van Doetinchem opgesteld heeft en
daar in het openbaar heeft gevraagd of iemand zijn borg wil worden (een
borgsom voor hem wil betalen). Als zo iemand zich meldt, dan wordt de
gearresteerde op borgtocht vrijgelaten.
Zo staat het in oude handvesten die in Doetinchem
liggen. Het staat ook in het strafrechtelijke Privilegeboek dat op
de griffie van het Hof van Gelre ligt, en dat ten tijde van de koning van Hispaniën
(Spanje) is vastgesteld. Datzelfde privilege is steeds op die manier
uitgelegd en ook zo gebruikt. Niet heel lang geleden nog in Ruurlo. Ook in dat
geval ging het om een manslag.
Waarom worden dan hier op een kwalijke manier de landschapsresoluties
erbij gehaald? Die zijn immers niet van toepassing, want de verdachte is voortvluchtig.
En waarom wordt er afgeweken van het privilege?
Als de verdachte op borgtocht vrijgelaten kan worden, dan
is het ook toelaatbaar dat een gevolmachtigde zijn rol in de rechtszaal op zich
neemt. Het is een algemene regel in het strafrecht, dat als een verdachte vrijgelaten
is nadat er een borgsom voor hem is betaald, het proces middels gevolmachtigden
vervolgd kan worden.
Daarbij blijkt uit zowel de getuigenverklaringen als uit
de visitatie door de chirurgijns, dat, zoals ik eerder heb betoogd, de
verdachte het slachtoffer niet verwond heeft. Daartegenover staan de grove beledigingen
die door schoenmaker Schorteler tegen Rumpius zijn geuit. Hij heeft hem zelfs
aangevallen, waarop de chirurgijn zich met blote handen heeft verdedigd.
Er kan dus geen sprake zijn van ook maar de minste
straf, zelfs niet van de minste lijfstraf. Daaruit volgt dat de
verdachte zich door een gevolmachtigde mag laten vertegenwoordigen, en kan het
proces gewoon verder gaan.
Ik eis dan ook dat het de verdachte wordt toegestaan een
borg te stellen en dat het proces met mij als zijn gevolmachtigde wordt
vervolgd.’
De reactie van de 'fiscaal', de officier van justitie
Een paar dagen later reageert 'fiscaal' Hasebroek op bovenstaand
relaas met een eigen stuk:
‘Ik wil niet ingaan op wat Arnold Dam allemaal betoogt. Ik
wil slechts kort gezegd hebben dat de dagvaarding van Rumpius is gestoeld op
het landrecht van Graafschap Zutphen. Daarin staat expliciet dat iemand
die met voorbedachten rade iemand van het leven naar de dood brengt,
als een moordenaar gestraft moet worden. En als hij gevlucht is, moet hij opgespoord
en vervolgd worden.
In het geval iemand een ander ombrengt door schijnbaar
ongeluk of bij het zichzelf verweren, dan moet hij het Graafschap verlaten.
Maar wil hij zich tegen zo’n aanklacht verdedigen, dan zal hij zich in
handen van justitie moeten overgeven, en zichzelf op die manier zuiveren.
Zoals het hoort.
Als iemand een slachtoffer niet moedwillig en opzettelijk
omgebracht heeft, zal dat vanzelf wel uit de getuigenverklaringen blijken.
Het landrecht en fundamentele wetten kunnen hier niet
genegeerd worden door te doen alsof de verdachte door een gevolmachtigde vertegenwoordigd
kan worden. Ook als een verdachte op de vlucht is, kan hij zijn verschijning in
de rechtbank niet ontlopen door een zogenaamd privilege. De reden daarvan is duidelijk:
zo iemand kan op die manier niet goed beoordeeld worden. Maar vooral: ons landrecht
kent zo’n privilege helemaal niet. Als iemand zich op zoiets beroept, moet hij
ook bewijzen dat het bestaat.
Die onschuld van de chirurgijn is trouwens helemaal niet
zo duidelijk als zijn advocaat doet voorkomen. Hij probeert bepaalde feiten te
verbloemen. Zoals uit de getuigenverklaringen blijkt, heeft de verdachte
een moedwillige, baldadige en opzettelijke manslag begaan. Om die en
andere redenen blijf ik bij mijn standpunt dat de verdachte persoonlijk zal
moeten verschijnen.’
De definitieve aanklacht
Op 3 april 1688 volgt de definitieve aanklacht. Fiscaal
Hasebroek beschuldigt Rumpius officieel van 'manslag':
‘Hij heeft Hendrik Storteler met grote
onstuimigheid met vuisten geslagen en met voeten gestoten. De man is
daardoor meerdere keren op de grond gevallen. Nadat de twee door anderen van
elkaar gescheiden zijn, heeft de chirurgijn hem op de mestvaalt nogmaals
aangevallen. Daarna is hij de schoenmaker naar de keuken gevolgd, en heeft hem
daar opnieuw geslagen en geschopt. Met als gevolg dat de schoenmaker even later
is overleden.’
Of men de chirurgijn te pakken heeft gekregen, weten we
niet. Wel is hij berecht. Van het vonnis hebben we slechts een deel teruggevonden. Het
betreft een betalingsverzoek in verband met een boete van 873 gulden die hem in
december 1688 opgelegd schijnt te zijn. Dat verzoek is gericht aan zijn 'borgen',
aan de personen die financieel garant voor hem blijken te staan: Jan Luijkink en
de Zelhemse rechter Abraham Eerlich. Dat zij borg voor hem wilden staan, geeft
aan dat ze vertrouwen in zijn onschuld hadden of hem in ieder geval niet wilden
laten vallen.
Volgens een bericht was hij een periode 'uitlandig'. Mogelijk hield zijn straf een
tijdelijke verbanning in, of toch een paar jaar op water en brood. In ieder
geval zal hij niet voor doodslag zijn veroordeeld. Dan was de straf hoger
uitgevallen. Sterker nog: dan zou hij misschien wel nooit in het dorp zijn
teruggekeerd.
Terug in het dorp
Medio 1690 zien we zijn vrouw Aaltjen voor de laatste
keer zelf een financiële kwestie afhandelen. De zoveelste over geld en het
leggen van beslag. Anderhalf jaar later duikt Rumpius opeens
weer in Hengelo op. In december 1691 treffen we hem zelfs weer in zijn eigen
huis. Daar overhandigt een ambtsbode hem persoonlijk een bericht, uiteraard
over een betaling.
Dan wordt toch nog een tipje van de sluier over zijn uithuizigheid
opgelicht. Uit een nota blijkt dat de chirurgijn een tijdlang ingewoond heeft
bij Hendrik Schutten in de buurtschap Varssel. Schutten heeft (allicht) nog
geld van Theodorus tegoed. Dát was dus zijn onderduikadres.
Eind 1692 zien we hem weer de functie van gerechtsman
vervullen. Dan zal hij inmiddels van alle blaam gezuiverd zijn, zou je denken.
Dit tweede deel van zijn leven duurt echter niet lang. Ergens in de jaren
1693/1694 overlijdt Rumpius al, niet ouder dan 42 jaar.
Ondanks alle financiële sores heeft het echtpaar linksom
of rechtsom de herberg weten te behouden. Na zijn dood zet zijn weduwe deze nog
tot 1713 voort. In dat jaar doet ze de zaak over aan kinderen van de Gendringse
dominee Johannes Eggink en Eva Helena Rumpius[6],
haar broer en schoonzus. Dit in ruil
voor levenslange verzorging van haar en de bij haar inwonende ongetrouwde broer
Jan Eggink Wzn.[7]
Een eerdere versie van dit artikel verscheen in OTGB - Oostgelders Tijdschrift voor Genealogie en Boerderijonderzoek 2020-2.
Een kortere versie staat in mijn
boek 'Een beerput die geen doofpot werd; 1682-1688 het ontslag van dominee
Rumpius'.
Heibel bij het hek van Olburgen tussen mannen uit Toldijk en Hengelo Gld (1679)
Genealogische noot
Theodorus Rumpius is een broer van Eva Helena Rumpius. Mijn afstamming van haar is als volgt:
Eva Helena Rumpius 1677 x Johannes Willems Eggink
Henricus Jansen Eggink ca. 1716 x Megtelt Gielink
Antonius Hendriks Eggink 1749 x Dersken Garritsen Regelink
Evert Antons Eggink 1779 x Berendjen Siebelink
Teuntjen Everts Eggink 1814 x Evert Jan Garritsen Hartman
Teunis Garritsen Hartman 1842 x Johanna Pennekamp
Tonia Johanna Hartman 1868 x Arend Gerhard Garritsen
Harmen Garritsen 1906 x Aleida Berendina ten Broek
Marinus Garritsen 1939 x Gerrie Busser
Alice Garritsen
Mijn afstamming van kerkmeester Willem Eggink
Willem Eggink ca. 1626 x Hendersken Wassink of Horstink
Johannes Willems Eggink 1677 x Eva Helena Rumpius
Henricus Jansen Eggink ca. 1716 x Megtelt Gielink
Antonius Hendriks Eggink 1749 x Dersken Garritsen Regelink
Evert Antons Eggink 1779 x Berendjen Siebelink
Teuntjen Everts Eggink 1814 x Evert Jan Garritsen Hartman
Teunis Garritsen Hartman 1842 x Johanna Pennekamp
Tonia Johanna Hartman 1868 x Arend Gerhard Garritsen
Harmen Garritsen 1906 x Aleida Berendina ten Broek
Marinus Garritsen 1939 x Gerrie Busser
Alice Garritsen
[1] Cursieve
woorden/frasen zijn gelijk aan die in de originele tekst
[2] Trouwboek Hengelo: 1668 Den 26 dito (februari) - Coop
Hermsen, Herman Coops sone, mullenaer tot Hengeloh, ende Jantien Janssen, zall.
Jan Boeinck nagelatene dochter, beijde van Hengeloe ende inwoonders tot Heng.
[3] Meer
hierover is te lezen in mijn boek Een beerput die geen doofpot werd. Zie https://alicegarritsen.blogspot.com/p/een-beerput-die-geen-doofpot-werd.html
[4] Bron: www.oudhengelo.nl
[5]
Vergelijk de functie van onze huidige officier van justitie. Voluit: advocaat-fiscaal.
[6] Een van
mijn voorouderparen
[7] Dit
artikel is onder meer gebaseerd op Inventaris 071 Fiscale procesdossiers,
advocaat-fiscaal tegen Th. Rompius 1688 (Toegang 3021 Rechterlijk Archief
Landdrostambt Zutphen 1517-1811, vindplaats ECAL Doetinchem)