Bij uitzondering plaats ik hier een artikel dat door iemand anders is geschreven. Het gaat om een recensie over mijn boek 'Een beerput die geen doofpot werd' die is geschreven door prof.dr. J.H.Th. (Jos) Joosten, hoogleraar Nederlandse Letterkunde aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij plaatste het op zijn Facebookpagina.
Deze tekst verscheen ook - met een andere titel en iets andere inhoud - als artikel in het tijdschrift Argus (www.argusvrienden.nl) van 1 september 2020 (zie onderaan deze pagina).
#MeToo in de Achterhoek
Het is een zeer fascinerend verhaal dat
Alice Garritsen optekende in haar boek ‘Een beerput die geen doofpot werd’. Op
basis van vele duizenden pagina’s aan archiefstukken beschrijft zij het
slepende proces tegen dominee Henricus Rumpius uit (het Gelderse) dorp Hengelo.
In oktober 1682 dient zijn voormalige dienstmeid, de 20-jarige Geertruij
Teunissen, bij de Classis in Zutphen een klacht tegen hem in, omdat hij haar
ongewenst zwanger gemaakt zou hebben. Het is het begin van een vier jaar
durende juridische en kerkrechtelijke procedure die afloopt met, de ondertitel
verraadt het meteen, ‘het ontslag van dominee Rumpius’.
Er is onvoorstelbaar veel materiaal rond deze zaak bewaard gebleven - en al even onvoorstelbaar is hoeveel tijd Garritsen in dit onderzoek moet hebben gestoken. Ik ga maar kort in op het verhaal - iedereen moet het zelf kopen en lezen. Beknopt samengevat: dominee (‘pastoor’ zeiden toen ook de protestanten nog) Rumpius heeft zijn, pas aangenomen, dienstbode bezwangerd en probeert dit te verdoezelen door haar te koppelen aan een ongetrouwde dorpsgenoot. Geertruij Theunissen accepteert deze gang van zaken niet en onderneemt de lange voettocht naar Zutphen om Rumpius aan te klagen bij de kerkelijke autoriteiten.
Het archiefonderzoek van Garritsen geeft
inzicht in complicerende factoren van allerlei aard. Vooropgesteld kan worden
dat Rumpius naar huidige (en waarschijnlijk ook toenmalige) maatstaven een
halve zoniet hele psychopaat was, met losse handjes, een alcoholprobleem en
geen enkele inhibitie. Op zijn beurt probeert hij in deze zaak duidelijk te
maken dat juist Theunissen niet van onbesproken gedrag is en via het proces
louter uit zou zijn op financieel gewin.
Garritsen toont zo de vele vertakkingen
die de zaak krijgt, ook al omdat het van de kerkelijke ook aan de burgerlijke
rechtspraak wordt toevertrouwd. En het is bewonderenswaardig hoe zij de lezer
tot in detail bijpraat over kwesties rond de rechtspraak, die tot op
dorpsniveau in grote mate autonoom blijkt (en bizarre kenmerken heeft, zoals
dat vrouwen geen zelfstandig recht hadden, maar zich moesten laten
vertegenwoordigen door een man (een ‘momber’), zelfs al zei hij niets tijdens
een zitting), of over tijdrekening, de soms nog diffuse scheidslijn tussen
katholieken en protestanten, sociale en familiale netwerken in dorp en
omgeving, en omgangsvormen.
Ondanks de overmaat van materiaal,
zitten er soms nog losse eindjes in het verhaal. Garritsen beschrijft ergens
hoe Rumpius in april 1684, toen de procedure dus al anderhalf jaar liep,
Geertruij Theunissen op straat in Hengelo tegenkwam en met een bijl ‘op hoofd,
rug en armen’ sloeg. Dit toch niet flauwe incident (dat ze overleefde) speelt
verder geen enkele rol. Hetzelfde geldt voor Rumpius’ aanranding, na een
etentje bij hen thuis, van de vrouw van rechter Abraham Eerlich in Zelhem.
Allicht zijn relevante documenten hieromtrent verloren geraakt.
Hoe het met Rumpius afliep is dus wel
bekend: hij werd uit zijn ambt ontzet (en staat als zodanig ook altijd nog
vermeld in de kerk van Hengelo); het laatste wat we van Geertruij Teunissen
lezen is dat zij een korte celstraf uitzit voor een bizar verwant misdrijf (het
tot zich nemen van een abortus opwekkend middel - onder dwang van nota bene
Rumpius - is in die tijd een strafbaar feit). In relatie tot de enorme
documentatie van de rechtsgang is de stilte nadien plots heel luidruchtig. De
zaak is afgesloten, dus omtrent geen van de personen horen we hoe het hen
verder verging.
Dit boek is prachtig, leerzaam, spannend
zelfs. Toch heb ik één serieus bezwaar en dat betreft de wijze waarop Garritsen
het boek componeerde (en dan gaat het niet om sommige details, zoals dat de
geraadpleegde teksten uiteraard geen ‘oud-Nederlands’ zijn). Het zal duidelijk
zijn: dit materiaal biedt stof voor een roman, voor daarna een verfilming zelfs.
Maar proza schrijven vergt (anders dan monsieur Jourdain dacht) specifieke
kwaliteiten. En daar heeft Garritsen zich dan ook niet aan gewaagd.
Maar ze heeft ook geen ‘gewone’ studie
geschreven. Ze heeft voor een tussenvorm gekozen, die ze pas aan het eind van
het boek uitlegt. Ze schrijft parafrases en soms erlebte Redes met woorden of
zinsneden gecursiveerd - die kennelijk letterlijke citaten zijn. Het is een
werkwijze waarvoor ze door een promotiecommissie terug naar huis zou zijn
gestuurd - ongeacht het bewonderenswaardige bronnenonderzoek en al het nieuws
dat ze opdiept. Ik snap haar keuze, denk ik: ze heeft allicht willen vermijden
een te saai en studieus werkje te produceren. Maar mij stoorde soms de
onduidelijkheid van citaten en status van tekstfragmenten een beetje.
Bovendien: dit verhaal is zo boeiend en relevant dat je het helemaal niet kunt
verpesten met wat voetnoten.
Wat dan weer heel goed is, is dat
Garritsen zelden in speculaties treedt over de motieven van haar ‘personages’.
Misschien kan ik me, als lezer, wel wat speculatie veroorloven. Met de ogen van
vandaag is het heel verleidelijk om Geertruij Theunissen louter als weerbare
vrouw te zien die opkomt tegen haar aangedaan seksueel misbruik. En het is op
zijn minst opmerkelijk hoe vasthoudend zij haar zaak tegen Rumpius blijft
voortzetten. Theunissen en haar familie wonen in een ‘hut’. Garritsen staat er
niet lang bij stil, maar uit Bert Scova Righina’s studie over Staring,
bijvoorbeeld, blijkt dat meer dan een eeuw later de huttenbewoners in de
Achterhoek nog steeds de allerlaagste sociale klasse vormen: totaal
ongeschoold, halfambulant en zo goed als rechteloos. Het is goed denkbaar dat
Geertruij Theunissen inderdaad - al dan niet gerechtvaardigd - gedacht heeft
dat hier een mogelijkheid bestond om weg te raken uit uitzichtloze armoede.
Omgekeerd en al even cynisch, kun je je afvragen in hoeverre de nederlaag van Rumpius inderdaad als eerherstel of genoegdoening voor Geertruij Theunissen mocht gelden. Was Rumpius’ misdrijf tegenover Theunissen niet de druppel die de emmer deed overlopen? Niet alleen gedroeg de dominee zich tegenover andere vrouwen ook grensoverschrijdend, ging hij zich te buiten aan alcohol maar zeker niet onbelangrijk lijkt mij dat hij in zijn prediking niet recht genoeg in de leer was. Puur hypothetisch vraag ik me af hoe de zaak zou zijn uitgepakt wanneer het louter het woord was geweest van een in alle opzichten eerzame dominee tegenover een totaal rechteloos meisje uit een Achterhoekse hut.
Het artikel in Argus:
Zie voor meer recensies Een beerput die geen doofpot werd.